Brieven aan Fons 3
Mijn vader zei me ooit, toen ik weer eens mijn verhaal geestdriftig naar een crescendo aan het bouwen was alsof het de toren van Babel betrof die tot de hemel moest reiken: ”jongen, overdrijf zo niet, de mensen gaan u niet meer geloven.”
Wij waren met acht, iedereen wou een stukje aandacht. Ik stak in plaats van mijn ellebogen – bij manier van spreken – mijn tong uit. Als ik het woord kreeg, gaf ik het niet meer terug. Mijn ouders moesten mij niet met twee woorden leren spreken, ze waren allang blij als ze met twee handen mijn woordenvloed konden stoppen. Ik pookte graag mijn verhalen op, van vonk tot vuurwerk. De woorden rolden uit mijn mond, zonder mij daar eerst iets van te zeggen. Niettemin hield ik mij altijd vlakbij de enige ware correcte kern. De opmerking van mijn vader zou altijd als een waakvlam in mijn gedachtenkamer blijven branden.
Moest hij me nu als grootvader bezig kunnen horen, zou hij met genoegen vaststellen dat ik eindelijk woorden te kort schiet wanneer ik over mijn kleinzoon Fons begin.
Natuurlijk is Fons mijn onderwerp nummer één, net als mijn kinderen vroeger, maar toen waren er nog honderden andere dingen die naar mijn aandacht dongen. Wanneer ik over Fons praat denk ik steeds vaker terug aan de waarschuwing van mijn vader. Alleen denk ik er nu bij, wie overdrijft er. Hij of ik?
Fons zit niet liever dan aan de computer. Dat is normaal. Het effect van een lichtbak is al lang bekend. Zelfs bij konijnen. Maar Fons wil zich niet beperken tot kijken. Hij wil sturen, uitzoeken, werken. Hoe hij het doet weet ik niet, maar hij vindt toetsencombinaties op het klavier waar ik het bestaan niet van ken. Zo opent hij Excell via het toetsenbord, dan weer een file met, toevallig, zijn foto’s in Photoshop, vervolgens legt hij een scherm over het scherm met de dagtemperaturen en andere tabellen, die ik nog nooit gezien heb. Dashboard heet het, zo leerde ik achteraf. Of lijkt de cascade van file-indeling op zijn kop te staan. Maar laat dat nog allemaal toeval zijn. Met de muis daarentegen gaat hij zo doeltreffend te werk dat ik gisteren toch maar het ontvangertje voor de draadloze muis uit het klavier heb verwijderd. Hij had het niet gezien, maar merkte wel onmiddellijk dat de muis zijn bevelen niet meer volgde. Hij keek naar mij, eerst vragend, vervolgens beschuldigend, tenslotte zo verontwaardigd dat ik mij betrapt voelde. Het kan allemaal toeval zijn, ik wil zeker niet overdrijven, maar nadat hij mij getaxeerd had en besefte dat ik hem niet ging helpen, liet hij mij links liggen. Hij zou het zelf wel oplossen. Hij begon met die muis te draaien en keren, checkte of het lichtje onderaan nog brandde om vervolgens, zoals de grote mensen dat soms doen, met die muis een paar keer op tafel te kloppen alsof er iets in los zat. Het toeval wil dat op dat moment zijn mama en papa hem kwamen ophalen. Op hun geknuffel reageert hij met een ongeduldig jaja, het is nu goed, ik was bezig, kom maar eens mee. Allemaal in gebaren en mimieken, want met zijn dertien maanden is zijn woordenschat nog te beperkt. Hij dwingt zijn vader met gebaren en een dringende tone of voice mee naar de computer. Hij wijst de muis aan en bekijkt zijn papa behoorlijk streng: wat ga jij daar aan doen, die muis werkt niet meer? Ik overdrijf niet, Fons redeneert en trekt conclusies als een grote.
Diezelfde middag zat hij met mijn GSM te spelen. Dat mag, ik blokkeer het toetsenbord, zodat er weinig kan gebeuren. Om te zien hoe hij reageert bel ik met de huistelefoon naar mijn GSM. Mijn beltoon is de ouverture van Wilhelm Tell, niet lawaaierig maar niettemin levendig. Fons schrikt er helemaal niet van en met een air alsof hij dat al duizend keer heeft gedaan geeft hij met uitgestreken gezicht de GSM aan mij. Het zal voor u zijn, denk ik.
Ik zou hem iedere donderdag met Oscars en andere prijzen willen overladen. Als hij geen wetenschapper wordt zoals zijn mama en papa, moet hij acteren of zou er minstens voortdurend een camera op hem gericht moeten zijn. Ik heb nog nooit een kind gezien dat zo met zijn gezicht kan spreken. Van ernst tot uitgelaten en elke gradatie daartussen. En voorbeeldig. Moet zijn neusje gekuist worden, een aërosol-masker aangebracht, een nek-kraag aangepast, zonder dat je hem dat moet zeggen weet Fons dat dit goed is en ondergaat het onbeweeglijk terwijl hij voor zich uit kijkt. Met de aërosol duurt dat 7 minuten. Hij zit dan lichtjes voorovergebogen, met de handjes op de knieën en zijn grote ogen rustig observerend boven het stomende masker. Het is even aandoenlijk als fascinerend. Ik vind het grote kunst. Zo ook als hij zijn tandjes poetst. Hij heeft er voorlopig nog maar twee boven en twee onder, maar die poetst hij met zoveel ernst en een piepkleine tandenborstel, alsof zijn leven er van afhangt. Ik vraag me soms af wat zijn ouders over tandenpoetsen hebben verteld. Echt zijn mond spoelen kan hij nog niet, maar hoe hij zich van op zijn stoeltje over de wasbak buigt wanneer hij de pasta en mondvocht naar buiten tuft is zo overtuigend en grappig dat je zou willen lachen, maar eigenlijk niet durft. Hoewel, Fons de laatste zal zijn die je kwalijk neemt wanneer je lacht. Hij doet het zelf de hele tijd en in alle gradaties. Het liefst zie ik hem bezig als hij probeert met twee ogen tegelijk te knipogen. Zijn mondje en neusje trekken dan samen van inspanning. Maar wanneer hij het uitschatert breekt de hemel helemaal open. Geen mens die niet blij wordt van zoveel “Ode an die Freude”. Op het gevaar af dat ik weer ga overdrijven wil ik vertellen over Fons zijn eerste echte schoenen.
Mijn vrouw was met een vriendin op stap, mijn schoonzoon wou karweien in huis, dus vroeg mijn dochter of ik als nuttige reserve met haar en Fons naar de shopping in Wijnegem wou. Zelf zal ik er nooit gaan, maar met Fons is alles anders. Voor hem was het de eerste keer en hij keek zijn ogen uit. Zo vele mensen, zoveel licht, zovele nieuwe ervaringen en zo’n drukte, hoewel hij dat laatste wellicht nog niet bewust beseft. Het was nog solden en mijn dochter liep tussen de rekken van de Hema op zoek naar koopjes. Ik zou met Fons wachten bij de kassa. Er stonden wel dertig klanten in de rij. Het zou lang wachten worden. Fons kreeg het warm en wou uit de kinderwagen. Om zijn aandacht af te leiden zette ik mij op een kinderstoeltje dat daar te koop werd aangeboden, het model dat gebruikt wordt om koeien te melken. Ik zat bijna op de grond, maar toch nam ik een tweede tabouret tussen m’n knieën en begon daarop te roffelen, terwijl ik liedjes voor Fons zong. Hij vergat dat hij uit zijn kinderwagen wou en gierde het uit van de pret. Ik ben misschien bevooroordeeld, maar Fons heeft altijd al een blij gezicht en wanneer hij echt begint te lachen is dat voor mij alleszins het mooiste gezicht ter wereld. Op zo’n moment vergeet ik de shopping en iedereen die rond ons staat en of ik wel op zo’n kinderstoeltje mag zitten. Mijn act werd er alleen nog gekker bij en Fons straalde. Hij kijkt wel naar de mensen rondom hem en wijst naar mij “ziet”, alsof hij de anderen in zijn vreugde wil laten delen. Al snel stonden de verkoopsters aan de kassa in plaats van verder te werken ook lachend naar ons te kijken. Dat gaf niet want zo goed als iedereen die in rij stond aan te schuiven lachte vertederd mee. Ik voelde me niet de enige die Fons als een kleine miracle-worker beschouwt. In een winkel waar tal van kinderen rondlopen op die manier de aandacht vangen en iedereen doen vergeten dat ze in een lange file staan is echt niet gewoon.
Daarna ging in de schoenwinkel de show gewoon verder. Wanneer de verkoopster zijn pantoffeltje uitdeed en een echte stapschoen aan zijn voet schoof, keek hij naar zijn mama en mij en knikte met zijn hoofd naar die verkoopster die voor de kinderwagen gebukt zat. Wat doet die? Vinden jullie dat oké, zal ik maar laten begaan?
Het waren hele speciale schoentjes. Met hoge schacht die steun geeft aan de hiel, maar vooral volledig van jonge gemzenpels, modieus in saffraangele kleur gezet. Hij draaide zijn voetje van links naar rechts en nog ‘ns en dan komt er een monkellachje op zijn gezicht. Ik zie hem denken in zijn vaders’ taal: “vree wijs, dat zal knallen bij mijn rode piano.”
Natuurlijk wil hij ze uitproberen. Hij staat steviger dan ooit in zijn schoenen, dat voelt hij zelf ook. Hij steekt zijn handjes uit en we lopen de winkel door alsof het de catwalk van Milaan betreft. Op het einde staat een spiegel. Fons wil zichzelf bekijken in de spiegel, draaiend met zijn nieuwe schoenen. Dan stapt hij van de spiegel weg, om dan telkens en telkens terug te kijken alsof hij zichzelf wil verrassen. Koekoek, hier ben ik terug. En hij schatert het uit. Zijn mama is aan de kassa voor de betaling en ziet niet dat ook deze verkoopsters hun job even vergeten en alleen maar aandacht hebben voor Fons.
Er staat een tafeltje met alle soorten puzzelstukken voor kindjes. Om het wachten te verzachten. Er zit een jongetje aan van een jaar of vijf. Met een brilletje. Fons gaat er bij staan. Kijkt naar het brilletje en glimlacht vriendelijk. “Kan hij nog niet spreken”, vraagt het jongetje aan mij. Ik zeg “neen, maar hij wil wel met jou samenspelen.” Samen leggen ze een rood visje in de puzzel. Elk de helft. Fons lacht bemoedigend. De jongen is blij. Ze delen stukken en wisselen. Als de jongen niet kijkt, bestudeert Fons hem met peinzende blik vanonder zijn wenkbrauwen. Hij besluit altijd vriendelijk te zullen zijn voor kindjes met een bril. De mama van het jongetje roept hem weg van de speeltafel. “Maar mama”, protesteert het ventje. Ik zit erbij naast Fons op de grond. Twee kindjes en een oude man met witte baard bij een tafeltje van 50 cm hoog. Zou de vrouw zich verkijken op mijn witte baard? Een kerstman einde januari, daar klopt iets niet. Ik geef het geen tweede gedacht. Fons staat recht in zijn eerste schoenen. Ik ben blij dat ik er bij was.