Brieven aan Fons 5
Het is 7u10 op de zaterdag voor Kerstmis. Buiten is het nog stikdonker.
Binnen zijn de lichtjes van de kerstboom al aangestoken en ook de lichtbolletjes in het windglas naast de tafel waar ik zit met een kop koffie achter een bord met tweemaal
‘sunny side up’, om het slechte weer te compenseren.
De telefoon rinkelt. Het is vroeg voor kletspraatjes. Op het schermpje lees ik ‘Sarah’,
mijn dochter, mama van Fons en Gloria.
“Goeiemorgen Sarah”, zeg ik wanneer ik de verbinding aanneem. Geen antwoord.
Gedurende enkele seconden. En dan stil : ”het is Fons…” Gewoonlijk opent Sarah
met “het is Sarah…”, hoewel zij weet dat ik dat weet van op het schermpje,
maar nu hoor ik een gebroken stem of een nog niet wakkere stem, die zegt “het is Fons…”
Mijn hart ontploft, mijn bloed tsunamiet zich stampend naar mijn hersenen, de tranen spatten uit mijn ogen, ik geef de hoorn aan mijn vrouw. Er is iets met Fons…
Ik sluit mijn ogen en probeer een infarct te vermijden. Fons is mij het dierbaarst in het leven. Als er iets met hem is, moet ik dat aanvaarden, maar mijn lichaam gaat altijd wilder te keer dan mijn geest. Donderdag was hij nog een hele dag hier. Liever, aanhankelijker dan ooit, maar dat vind ik altijd.
Ik zie mijn vrouw lachen, ze brengt de hoorn aan mijn oor, ik hoor mij dochter zeggen “sorry, sorry, Fons was wakker en wou telefoneren.”
Naar wie wil je bellen had ze gevraagd. “Naar opa” had de lieverd geantwoord.
Achteraf kan ik er gelukkig om zijn, maar dan wel nadat ik enkele fracties van een seconde zo ongelukkig was als een mens maar ongelukkig kan zijn. Mijn dochter is een knappe actrice, maar om 7u slaapt ze nog te veel om het impact van haar dramatisch gekreun
aan de telefoon in te kunnen schatten.
Fons is voor mij, ook al ben ik niet zo gezaghebbend ter zake als Time magazine, voor het tweede jaar op rij “man van het jaar”. Zonder dat hij daarvoor het hoogste ambt ter wereld moet bekleden zoals Obama. Zijn prestatie is des te groter omdat hij bij de bekendmaking nog maar twee jaar en één week oud is.
Na Nieuwjaar komt zusje Gloria er bij op donderdag, maar we hebben al gezien dat het goed zit tussen die twee. Als Fons van de crèche thuis komt is Gloria aan het einde van haar middagdutje. Hij klimt dan op het ouderlijke bed en vandaar buigt hij zich over Gloria in haar bedje dat er achter staat, om haar in zijn armen te nemen voor een zoentje. Vervolgens kijkt hij stralend als een Antwerpse “A” in het rond, strekt zijn armen uit alsof hij net wereldkampioen is geworden en laat zich zonder omkijken achterover ploffen op het ouderlijke bed.
In denk dat hij zich op dat moment echt de kleine volwassene voelt die van zijn werk thuiskomt. Imitation of life, zoals R.E.M. zingt, hoewel we daar niet zeker van kunnen zijn, omdat we er niet bij zijn wanneer zijn papa thuiskomt.
Hoe dan ook, naast dat beweeglijke bolletje wol lijkt hij – hoe klein hij in feite nog is – al zo groot, ons blond engeltje uit de schilderijen van Rubens.
Zijn houding van beschermende broer is mooi, maar het mag natuurlijk niet te gek worden met kleine zus.
Gloria kan bijna evenveel decibels veroorzaken als Maria Sharapova en daar heeft Fons al een grens getrokken. Als het kan wil hij graag als eerste sussen en Gloria haar tutje geven of het muziekpopje aan haar bedje op gang trekken, maar als dat geen verschil maakt zie je de stress toenemen en stapt hij hoofdschuddend weg terwijl hij de volwassene in de buurt sommeert van in te grijpen. Hij wordt er niet lastig bij, hij probeert zich af te sluiten door zich op iets totaal anders te concentreren.
Wanneer mama overneemt en het niet snel lukt kijkt hij nog wel ‘s opzij, maar bemoeien doet hij niet meer. Tenzij oma zich ook over Gloria ontfermt. Een papje geven mag, een propere doek omdoen ook, maar het armwiegen mag niet te lang duren of hij gaat voor oma staan en zegt: “Gloria bedje leggen”.
Ik mag naar Gloria lachen en foto’s van haar nemen, maar haar in mijn armen nemen
mag ik voorlopig niet, want dan krijg ik een streng “opa!” van hem, terwijl hij voor mij komt staan en zijn arm uitstrekt voor een “no passaràn”.
Ik ben zijn speelkameraad en moet een perimeterverbod van minstens één meter in acht nemen. Voor hem moet ik vertellen, voorlezen, zingen, silly walks met hem doen, onder tafels kruipen, zelfs onder de salontafel, koken, kleuren, poetsen, op avontuur trekken door het huis, met de bal spelen, hoewel dat laatste misschien maar liever niet meer.
Enkele weken geleden, zit mijn dochter met mijn vrouw aan tafel koffie te drinken.
Ik zit op de grond de bal heen en weer te rollen naar Fons. De bal is zo groot als een normale voetbal, maar volledig van mousse en dus min of meer ongevaarlijk in huis.
Ik weet van mezelf dat ik zo groot ben als Messi (1m69) en dat ik aardig een balletje
kan plaatsen.
Ik vond het moment gekomen om dat aan Fons te demonstreren en zeg “kijk Fons,
opa plaatst de bal tussen de taterende mama en oma…” en trap de bal met een lage boog diagonaal van de ene naar de andere kant van de kamer, over de gedekte tafel heen, inderdaad tussen mijn vrouw en dochter door in het gat dat aan de bovenkant tevens gelimiteerd wordt door laaghangende lampen.
Heel even reageert Fons bewonderend om dat sterk staaltje traptechniek, tot hij de dramatisch aangedikte stem van mijn vrouw hoort : “Opa, ben je nu gek geworden…”
Fons kijkt met grote ogen naar mijn vrouw en dan naar mij.
“Vooruit, in de hoek”, zegt ze. Blijkbaar kent hij het begrip van thuis of van de crèche, want zijn gezicht trekt meteen in de juiste plooi. Ik heb moeite om mijn lach in te houden, maar ga beteuterd in de hoek staan. “Dat mag niet, hé Fons, met een bal door de kamer trappen”, zegt mijn vrouw.
Zijn vingertje maakt nog schattig de beweging van “mag niet”, maar de twijfel is groot. Wanneer mijn vrouw enkele tellen later nog ’s zegt “opa, in de hoek…” is zijn oordeel definitief gekanteld. Ja, het is dwaas wat opa gedaan heeft, maar opa doet ook veel leuke dingen. Als opa in de hoek moet dan… ga ik mee in de hoek staan…. en terwijl hij zijn lieve oma blijft aanstaren, komt hij naast mij in de hoek staan. Welk kind zou dat doen?
Ik heb ooit als klein manneke tegen mijn vader gezegd toen mijn moeder, daartoe aangezet door mijn tante, uitvloog tegen mijn vader en mijn vader niet wist hoe hij zich een houding moest geven tegen de boze vrouwen: “kom, we gaan wandelen”. Ik zat in het eerste studiejaar en was bang in het donker, maar ik vond dat mijn vader iemand nodig had die voor hem opkwam, zeker tegen mijn tante die nooit een man had gehad en zich daarom niet in relaties moest moeien.
Mijn voetbalovertreding nu was veel onschuldiger, niet eens echt een kwajongensstreek, want als ik iets van het tafel trap, is het van mijn tafel en dus nooit ‘erg’. Maar de reactie van Fons was groots. En niet louter emotioneel. Dat bewijst hij twee weken later.
We zitten weer op de grond te spelen, ditmaal met autootjes. Tot ik weer die bal vastpak
en liggend op de speelmat de bal tegen de muur net onder het plafond stuiter. Ik heb geen drie keer de bal kunnen opgooien en opvangen of Fons wijst mij terecht. Het zou kunnen passeren, oma is er immers niet, maar hij weet dat je zoiets niet doet en neemt de rol van de volwassene over.
Wanneer ik lach en met mijn vinger op de mond “sssst” doe, in de betekenis van ‘wat niet weet wat niet deert’, gaat hij rechtop staan en berispt mij streng: “opa” en dan volgt iets als “mag niet oma”.
Zo schattig. Maar in de wereld van Fons is dit grote ernst en om mij een lesje te leren… gaat hij in mijn plaats in de hoek staan. Hoe rechtschapen en knap kun je zijn. Het goede voorbeeld kent geen leeftijd of positie. Ghandi, Martin Luther King deden het hem misschien wel voor maar waren twintig keer ouder dan Fons.
Ik spring op hem toe, neem hem in m’n armen en met tranen in de ogen beloof ik hem dat ik het niet meer zal doen, dat het maar om te lachen was. Hoewel ik van mezelf weet dat ik altijd een speelvogel zal blijven.
Twee dagen later is Fons weer bij ons. Mijn vrouw is thuis, het is weekend, we zitten aan het ontbijt. Er hangen stickers uit het plakboek van Nijntje op het schuifraam in de keuken. Regelmatig verandert Fons de selectie en de plaats. Het is prachtig didactisch materiaal. Je leert het verschil tussen een groot en een klein huis, dat paddenstoelen rood zijn met witte stippen, dat de groene kikker kwaakt, dat de koe boe loeit, dat een sneeuwman bij een iglo hoort, enzovoort.
Net zoals de meeste vrouwen wil mijn vrouw de leiding nemen en de personen rondom haar haar laten volgen. Dus kan ze het niet laten en zegt: “Fonske, wat is dit…?”
“Groot huis”, zegt Fons. En dit? “Klein huis”.
“Opa, wat is dit”, terwijl ze naar de groene kikker wijst. Ik zeg, balorig tegendraads : ”boom”. Die is op het prentje ook “groen”.
Sapristi! Wat is er nu weer mis met opa?
In een film zouden ze bij de manier waarop hij zijn hoofd naar mij draait een geluidje genre “wiiiieett” plakken. Mijn vrouw vraagt het vervolgens aan Fons.
“Kikker” antwoordt hij met een blik naar mij van dit zou je toch moeten weten…
Dan wijst mijn vrouw een sneeuwman aan. “Opa!”
Ik kijk naar Fons met vragende blik: ‘help mij!’ Hij is nog niet schoolplichtig en kent nog niks van spieken en opsteken, evenmin van Alzheimer. Hij kijkt mij in verwarring aan: “komaan opa, zeg het, doe weer niet zo stom…”. Om hem te testen zeg ik “iglo”.
Hij bonkt zijn hoofd op tafel en roept dan zonder opkijken naar oma: “sneeuwman”.
Wat doe ik dat lief kind toch aan. En hij is al zo met mij begaan. Als ik een hoestbui heb, gaat hij naar mijn vrouw en zegt bezorgd : “opa oetse”.
Ik denk dat wij een team zijn, dat ik hem minstens een goed gevoel geef en hij dat gevoel graag bestendigt.
Telkens weer moet ik hem van Bert en Ernie vertellen. Ik zou het niet moeten proberen van dat met mijn eigen stem te doen. Het moeten de juiste stemmetjes zijn, ook die van Grover, van Kermit, the great Gonzo en alle andere figuurtjes. Zelfs als ik een naamloos beertje in mijn handen neem, zoals er hier in huis vele staan, moet ik die ook een stem geven. Dat hoort zo voor hem. Dat hoort bij het huis, zou ik bijna zeggen. Het huis “opa”. Dat zegt hij wanneer we hem naar zijn mama en papa brengen : “dag huis opa”.
Misschien is het voor hem een beetje Fantasialand. Ik wil het gerust nederiger ‘Zonneland’ noemen, zolang ik maar niet op een zonnekoning lijk.
Op donderdag is het vrolijkheid troef. Wie mij kent weet dat ik altijd en overal aan het zingen ben, wellicht omdat mijn moeder ooit zei “alleen de boze mensen zingen niet”, maar nu krijgt dat zingen voor Fons een extra dimensie. Want als ik zing moet er geen radio spelen, dan wil hij dansen. Zijn poepje steekt dan een beetje achteruit, terwijl hij door zijn benen zakt. Zeker als ik deuntjes uit dvd’s zing die hij kent en weet hoe de dansjes gaan. Ik moet maar de mars van de pinguïns uit Mary Poppins aanzetten of hij houdt zijn armen tegen zijn lijf en danst de pinguïns na, “raterateratata, raterateratata… Steppin’ time van de schoorsteenvegers is nog een favoriet, ik moet wel meedoen en dan danst hij desnoods tien keer na elkaar. Thuis vertelt hij zijn ouders over ‘steppin’ time’ op het ‘tak’ en danst op het bed.
Het ongelooflijke is dat hij ook begint mee te zingen, zeker als ik à la Pavarotti uithaal,
met breed armgebaar. Fons imiteert mij dan met zijn tweejaren-stemmetje. De vocalen, maar ook en vooral de armgebaren. Op YouTube zou het scoren. Ik weet dat hij dat fantastisch vindt, want na weinig tellen loopt hij naar mij toe om me al lachend in mijn been te bijten. Van zottigheid.
In die doorlopende circusvoorstelling leert hij praten, zingen en dansen. Ik vind dat hij op een ongelooflijke manier leert en luistert. Ik zei het daarjuist al: ik heb de tijd om hem die voluit te geven.
Hij kiest wat er te gebeuren staat, ik volg en vertel. Als hij de scharnieren van het raam wil onderzoeken of de onderkant van de tafel, krijgt dat voorrang. Het moet niet alleen voetbal en meccano zijn, uit alles kun je leren. Ik ben gelukkig bij de gedachte dat ik hem bovenal leer blij te zijn.
Wanneer hij zijn patatjes eet wil hij graag met zijn vork in de tafel prikken. Als ik hem dan zeg dat dit putjes in de tafel maakt en dat op het bord tikken veel luider klinkt, probeert hij het uit en lacht. “Mag niet”, zegt hij dan zelf, “so, mag wel”.
Natuurlijk probeert hij alles uit. Dat moet. Ik vind het ongelooflijk boeiend om volgen. En als hij dan boven in de trappenhal op de vers witgeschilderde muren met zwart potlood zijn impressie achterlaat, kan ik dat artistiek plaatsen als “la griffa de l’artiste”. Misschien zet ik er ooit nog een naamplaatje bij: Fons, december 2012.
De “keschboom” is in deze periode ook een monument van verwondering voor Fons.
Er zijn de lichtjes die hij met een handomdraai aan en uit zet en er zijn de sneeuwmannetjes in de boom, de muziekinstrumentjes, de emmertjes waar hij graag enkele rondjes mee in de kamer loopt. In elke hand één, acht centimeter groot. Twee emmertjes water halen. Maar er zijn vooral de dennennaalden.
Hij schrok de eerste keer dat hij er zich een beetje aan prikte. Maar dan wou hij als het ware de boom plukken. Naaldje voor naaldje. Wanneer er dan een tapijtje op het parket lag ging hij kuisen. Met zijn voetjes als draaiende wieltjes loopt hij dan het huis door naar de keuken. Ik volg hem. Hij trekt het deurtje onder de wasbak open, neemt stoffer en blik en loopt met dezelfde gedrevenheid terug naar de boom vooraan in het huis.
“Kuisen”, zegt hij tegen mij en veegt toch wel behoorlijk nauwgezet de naalden op het blik. “So” zegt hij voldaan en begint terug te lopen, er niet op lettend dat hij het blik verticaal houdt en het naaldentapijt nu een meter verder van de boom ligt.
Ik zeg niks, want het is te mooi om zien hoe hij in de keuken opnieuw voorzichtig het deurtje onder de wasbak opent, de vuilemmer naar buiten trekt het deksel naar achteren schuift om dan het ondertussen lege blik in de open emmer om te keren.
Enkele uren later herhaalt hij de dennennaaldenpoets. Bij de kerstboom veegt hij opnieuw de dennennaalden samen, maar dit keer stapt hij voorzichtig naar de vuilbak, om daar dan, tevreden dat hij de vuilbak gehaald heeft, net iets te vlug het volle blik om te kieperen, waardoor de naalden nu niet meer bij de boom maar netjes in de keuken vòòr de vuilbak liggen.
Mijn andere held Charlie Chaplin zou het net zo doen. De schoonheid van beweging is vaak belangrijker dan het uiteindelijke resultaat.
Hugopa