Fodi en Glody in de wind

Fodi en Glody zijn Fons en Gloria. Ik schreef voor hen een aantal verhalen voor bij het slapengaan. Komt nog niet in de verhalen voor: hun neefje OTTO. Daarom hier een foto van hen drie:

FONS, OTTO & GLORIA – najaar 2017

Het was zondag. Fodi en Glody wandelden met mama en papa in het park. De wind blies de herfstbladeren in de lucht. “Durf jij mee door die vliegende bladeren lopen”, vroeg Fodi? “Ik weet het niet”, zei Glody. Ik heb schrik dat die bladeren ons meenemen”.“Maar Glody, hoe kan dat nou. Zo’n blaadje weegt toch veel minder dan wij. Kijk de wind maakt een tunnel van blaadjes.”
Fodi en Glody liepen de blaadjestunnel in. “Niet te ver lopen kinderen”, riep mama nog.
Ze hoorden mama niet en verdwenen in een wirwar van herfstkleuren tollend in de wind.“Ik ben een beetje bang”, zei Glody. “Hou mijn hand vast, dan kan er niks gebeuren”, trooste Fodi. “Kijk ginder zijn geen blaadjes meer en schijnt de zon”.
Ze kwamen in een deel van het park dat ze nooit eerder gezien hadden. Er waren alleen maar weilanden en bossen zo ver je kon kijken en er was geen straat meer te bespeuren. In de verte herkenden ze wel het kasteel van hun park. “Laten we daar de weg naar huis vragen.”
Er stond een soldaat op wacht. Toen ze dichterbij kwamen sloeg de soldaat op de vlucht.Niet alleen de soldaten waren bang voor de rare wezentjes die er aan kwamen. Ook de andere bewoners van het kasteel troepten samen. Zoiets hadden ze nog nooit gezien. Glody droeg haar T-shirt van de Minions en Fodi droeg er een met de Power Rangers op.
Maar ook van hun kant vonden Fodi en Glody de kasteelbewoners een beetje raar. Zij leken wel veel ouder dan zijzelf maar er was niemand bij die echt groter was dan hen.
Omdat er niemand iets zei, begon Fodi voorzichtig met een “Hallo, ik ben Fodi en dit is mijn zusje Glody. Wij wonen aan de andere kant van het park, maar eigenlijk zijn wij verdwaald, kunnen jullie ons helpen.”
Een soldaat werd vooruit geduwd om hen van dichtbij te bekijken. Het leek wel een hond die hen kwam besnuffelen. Hij tikte Fodi aan om te zien of die wel echt was en knikte naar de anderen. De groep ging uit elkaar en de kleinste van allemaal met een baard en lange verwarde haren stak zijn arm op en zei iets dat erg leek op “kom”.
Wanneer Fodi en Glody tussen die rare mensjes stapten leek het of die allemaal hun neus vooruit staken om aan hen te ruiken. “Vinden die nu dat wij stinken”, zei Glody stil tegen Fodi, “ik denk dat wij de enigen zijn die deze week in bad zijn geweest.”
“Ik ben Sterkske” zei dat mannetje met het lange haar. Dit is mijn kasteel, het Sterkskeshof”.
Fodi en Glody dachten toch dat hij dat gezegd had, want Sterkske bewoog zijn mond bijna niet als hij sprak.
Omdat hij maar zo groot was als zijzelf durfde Glody te zeggen: “je moet je mond verder opendoen als je spreekt, anders verstaat niemand jou”.
“Oooh” klonk uit alle monden. Het volk deed nog een stap verder achteruit. Wat durft dat meisje tegen onze baas zeggen. Maar Glody was vertrokken en niet meer te stoppen. “Zeg, weten jullie de weg naar de Leeuwlantstraat, want daar wonen wij en wij waren met onze mama en papa aan het wandelen en toen waaide de wind en liepen wij door een tunnel van bladeren, zoals je soms in films ziet en dan waren de bladeren weg en zagen we het Sterkshof dat we kennen van als we met de auto naar oma en opa rijden langs het park en toen zagen we jullie en…”
”Stop” zei Fodi, zie je niet dat die mensjes bang zijn en niet begrijpen wat je zegt. Maar Glody deed lustig verder…“Boempatat, chocolat, sleutelgat, protje, krotje, snotje…” lachte ze. Ik zeg zo maar wat om hen nog meer bang te maken.
“Mijn zusje maakt een grapje”, zei Fodi. Misschien hebben jullie telefoon in het kasteel, dan kunnen we mama en papa bellen en dan komen zij ons halen en dan zijn jullie vlug van ons af…

“Haal Nestor”, riep het mannetje “die zal hen beter verstaan, want die kan boeken lezen…” Tja, het was moeilijk om elkaar te verstaan. Zij spraken wel dezelfde taal als Fodi en Glody, maar op een heel onduidelijke manier, waarschijnlijk spraken ze zo heel lang geleden… Gelukkig zeiden ze niet veel. Zeker geen lange zinnen, alleen maar losse woorden, dat maakte het makkelijker.

Het was donker geworden. Tijd voor bedje. Maar ze stonden nog buiten. “ik wil naar mama”, begon Glody zachtjes te jammeren,” ik wil melk en nog eventjes tv kijken…” ”Rustig maar”, zei haar grote broer, het komt wel allemaal goed. Misschien mogen we wel in het kasteel slapen, dat hebben we nog nooit gedaan. En dan zien we morgen wel.

Fodi en Glody mochten in het kasteel slapen. Niet in een lekker bedje zoals thuis, maar in een stinkende houten bak. De geur kwam van de dierenvellen die als deken gebruikt werden. Glody had zoals altijd naar haar konijn gevraagd. Dat had ze beter niet gedaan, want in plaats van haar zacht, lekker ruikend pluchen konijntje gooide iemand een groot grijs levend konijn in Glody haar beddenbak. Gillend sprong ze uit bed. Fodi durfde niet lachen, want hij was ook erg geschrokken. Uiteindelijk vielen ze toch in slaap. Omdat ze zo moe waren.

De volgende dag kwam niemand hen wekken. Ze slopen dan zelf maar de kamer uit, op zoek naar de badkamer, maar die was er niet.
“Ik heb honger”, zei Fodi, maar er was nu geen mama of papa om hen boterhammetjes te smeren of Corn flakes te geven. Toch roken ze eten en gingen op zoek.
Sterkske, de kleine kasteelheer zat aan een grote houten tafel met een stuk vlees in zijn hand dat groter was dan zijn hand zelf. Toen hij hen zag gooide hij het vlees grommend naar hen toe. Het leek wel geroosterd op een vuur, maar zag er toch niet smakelijk uit.
“Ik wil melk”, zei Glody “en Pindakaas”.
Toen zagen ze dat er ook een mooie vrouw in de kamer stond. Die hadden ze gisteren niet gezien. Ze droeg een lang licht blauw kleed. “Hé, ik heb ook zo’n prinsessenkleed”, zei Glody blij. Heb jij dat ook in de shopping gekocht? De vrouw glimlachte en zei stilletjes “noem mij maar Alisa” en nam Glodie bij de hand en ging er mee naar buiten. Daar stond een koe en de vrouw deed teken naar een knecht om die koe te melken. De melk spoot dampend in een grijze beker zoals oma er eentje op de kast had staan. Omdat die mevrouw Glody heel lief hielp bij het drinken durfde ze wel te proeven. Maar ze deed toch maar haar ogen toe. Terwijl ze eigenlijk haar neus wou toe doen, maar dat lukte niet zo goed, want dan kon ze niet ademen terwijl ze dronk.
Fodi probeerde ondertussen het vlees. Het was wild everzwijn. Zouden ze hier geen kippen hebben, dacht hij. Dan kan ik morgen een ei bakken. Ik denk dat zij dat nog nooit gezien hebben.
Hij vroeg aan Sterkske of hij de keuken mocht zien. Sterkske was blij dat hij Fodi verstaan had en nam hem mee. Dàt had hij daarstraks geroken. Er was iemand, de kok waarschijnlijk, brood aan het bakken. Bijna zoals thuis. “Hmmh, dat ruikt lekker”, zei Fodi. “Mag ik een stuk?” en hij nam het zonder een antwoord af te wachten. Als ik daarbij nog een eitje kan vinden is alvast mijn hongerprobleem opgelost. Hij nam nog een groot stuk brood. Voor straks en voor Glody.

Misschien mag ik wel mee gaan jagen. Het leek of Sterkske Fodi zijn gedachten kon lezen. “Kom” zei hij weer en nam Fodi mee de trappen af naar een kelderkamer waar allemaal wapens stonden. Een kanon met grote ijzeren bollen. En grote en kleinere zwaarden, dolken en hakbijlen. Die kan ik niet eens optillen, dacht Fodi. Sterkske drukte hem een boog in de handen. En een rugtas met pijlen. Door een kleine deur stonden ze plots op het binnenplein. Aan de overkant stond een roos, zoals Fodi die kende uit de tekenfilms. Ze gingen hem echt waar leren schieten met pijl en boog.

“Joehoe”. Boven op een balkon stond Glody naast Alisa en Glody had nu net hetzelfde blauwe kleed aan, alleen was het veel te groot. Maar Glody was er wel blij mee. “Wanneer ik straks mee ga jagen zal ik de weg naar ons huis proberen terug te vinden, dat kan niet ver van hier zijn, alleen zijn al onze straten verdwenen”.
“Fodi, ik denk dat wij moeten wachten tot de wind weer een tunnel van bladeren maakt, waardoor wij terug naar onze tijd kunnen vluchten”, zei Glody die er al goed over nagedacht had. “Maar eerst wil ik mee gaan jagen”, zei Fodi. Misschien leren ze me ook wel paardrijden.

“Ik wil ook nog wel een dagje bij Alisa blijven. Die lacht met alles wat ik zeg. Hoewel ik denk dat ze mij niet begrijpt. Ik versta ook niet alles wat zij zegt. Toen ik daarstraks vroeg of ze geen tandpasta had en een tandenborstel, keek ze eerst heel raar en moest dan hard lachen. Ik denk dat zij nog nooit haar tanden heeft gepoetst, want die zien bruin, bijna zwart en ze stinkt wel een beetje uit haar mond. Maar ze heeft mij een kistje laten zien met parels en goudstukken. Ik wou er al een paar nemen want misschien zijn het er wel van chocolade. Vanmorgen heb ik alleen maar melk gedronken, recht van de koe”.
“Ik heb brood voor jou, Glody. Ik ben in de keuken geweest en als ik een kip kan vinden die eieren heeft, kunnen we een eitje bakken of misschien pannenkoeken proberen te maken, want ik heb ook bloem zien staan. Morgen pannenkoeken, neen, morgen naar huis. Glody, we zullen wel zien, morgen…

Van zodra hij wakker werd ging Fodie op zoek naar een kip. Hij had geluk. In de stal bij de koe liepen kippen rond en in het hooi vond hij wel drie eieren. Een knecht had de koe gemolken en Fodie nam ook melk mee naar de keuken. De kok had het vuur aangemaakt en Fodi vroeg hem een pan. Thuis had hij al vaak een ei gebroken. Iedereen in de keuken stond verbaasd te kijken wanneer Fodi een mooi wit-geel spiegelei lukte. Zij hadden nog nooit eieren gegeten. Zij lieten de eieren altijd uitbroeden tot nieuwe kuikens. Fodi en Glody lieten hun eitje en brood lekker smaken. De kok wou het ook wel ’s proberen. En het duurde niet lang of iedereen ging op zoek naar eieren.

“Weet je wat ook lekker is” zei Glody tegen Alisa “een boterhammetje met kaas en confituur” of met préparé en ketchup en dan een vleesbroodje als dessertje…” Alisa draaide met haar ogen. Zij en de andere kasteelbewoners vonden dat meisje toch wel heel raar, misschien was het wel een heks. Zo verschillend van haar broertje, die zou een van ons kunnen zijn. Hoewel, wat die met eieren doet. Het lijkt ook wel toverij.

Het was natuurlijk allemaal moeilijk te begrijpen voor de kasteelbewoners. Zeker wanneer Fodi over de Power Rangers begon en dat hij een horloge had waarmee hij zichzelf in een dinosaurus kon veranderen of onzichtbaar kon maken.

In plaats van mee te gaan jagen of met Alisa ballet te dansen werden Fodi en Glody in de torenkamer opgesloten. Hoe zouden ze nu terug thuis geraken? Wie kon hen helpen? Al de mensen die ze gezien hadden waren bang van hen. Glody begon zachtjes te huilen.” Ik dacht dat Alisa mijn vriend was”, snikte ze. “Misschien is dat wel zo, dat weten we toch niet? Laat ons dan proberen Alisa te roepen. Jij hebt toch veel aan haar verteld, zij vond jou toch zo leuk. Ik weet zeker dat zij ons mist en benieuwd is hoe het met ons gaat. Zij heeft ons toch niet opgesloten…”
“Alisa, Alisààà…” Kom roep met me mee Glody. “Alisa, Alisàà!!!” De tijd ging voorbij. De avond viel. Nu en dan riepen ze nog ‘s “Alisa, Alisa…”

Er werd een sleutel in het slot gestoken. De deur ging open, het was Alisa met een beker melk voor elk en wat vruchten, rode besjes, pruimen, vijgen en kleine appeltjes. Fodi en Glody bekeken het fruit niet eens en sprongen op Alisa toe. Ze sloegen hun armen om haar heen en lieten haar niet meer los. “Alisa, lieve Alisa, help ons alstublieft, wij zijn niet van hier, dat had je al gemerkt. Wij moeten terug naar onze thuis. Ons mama en onze papa zullen zich afvragen waar wij zijn. Waarom ga je niet met ons mee? Wij wonen ook in een groot huis. Daar is nog plaats voor jou. En dan kijken wij samen naar de televisie en spelen we samen met de iPad en ons mama zal jou op haar fiets leren rijden, en wij hebben ook een sprookjesbos en de shopping, zoiets heb je nog nooit gezien…”

Alisa lachte zenuwachtig en keek naar de deur achter haar. Was ze niet alleen, had er iemand haar gevolgd?
“Zul je dan elke dag een wit-geel eitje voor mij toveren, vroeg ze aan Fodi en mag ik dan jouw tandpasta, vroeg ze aan Glody.
“Jij mag alles”, zei Fodi. En je moet niet bang zijn, want eigenlijk wonen wij heel dicht bij elkaar, maar in een andere tijd. En als je het te druk vindt bij ons keer je gewoon terug naar jouw kasteel. Weet je dat dat er nog altijd staat? De ophaalbrug is nu vastgemaakt en werkmannen hebben het dak vernieuwd en er stopt nu een autobus voor de deur…”Autobus” zei Alisa lachend, daarna legde Alisa haar vinger op haar mond. “Ssst” en ze deed teken van haar te volgen. Ze nam de fakkel van de muur en in het licht van het vuur gingen ze hand in hand de trappen af.
Ze had een plan. Op het binnenplein stond een kar met vier grote vaten. De vaten waren leeg. Fodi en Glody moesten zich elk in een vat verstoppen. Eens het deksel er op riep Alisa een van de knechten. Ze konden niet verstaan wat Alisa tegen de knecht riep, maar ze voelden dat de kar in beweging kwam. De lege vaten moesten naar de brouwer die de vaten opnieuw met bier vult. Gelukkig was er een gat in de vaten, anders zouden Fodi en Glody al vlug een beetje zat worden van de biergeur.
Na een tijdje rijden werd er gestopt en tikte iemand op het vat. Fodi en Glody durfden niet bewegen. Dan deed Alisa maar zelf het deksel open. “Kom” zei ze . Ze had de knecht even naar zijn moeder laten gaan die op een boerderij buiten het kasteel woonde.
“We kunnen schuilen in het bos” “en dan wachten we tot de wind nog eens een tunnel van bladeren bij elkaar blaast” zei Fodi blij. “Ja, stel je voor, zo is het vorige keer ook gegaan…”
“Oh, Glody”, Fodi gaf zijn zusje een dikke knuffel. “jij bent mijn liefste zusje”.

“Windje, windje kom maar…” zong Glody en Fodi liet lachend een scheet. Alle angsten waren plots ver weg en door het dolle heen bootsten ze met hun mond de luidste scheten na. De echte wind had er zin in gekregen want hij begon ook te blazen en te blazen en de blaadjes gingen de lucht in en draaiden rond in cirkels steeds groter, steeds meer. “De blaadjestunnel is terug” joelden Fodi en Glody en ze trokken Alisa met hen mee de zotte wind in.
“In de Leeuwlantstraat, in de Leeuwlantstraat” zongen ze tegen de wind in. Glody begon te gillen, zoals alleen zij dat kon. Nu gilde ook Alisa, want ze werden bijna omver gereden door een groepje fietsers. Alisa had zoiets nog nooit gezien, maar Fodi en Glody wisten dat ze thuis waren. Terug in hun tijd. Daar was de speeltuin al en de nieuwe weg naar de grote poort.

“Mama, papa, wij hebben op het kasteel gewoond. Kijk dit is Alisa van het kasteel, zij kan niet praten zoals wij en ze heeft nog nooit haar tanden gepoetst, maar wij hebben beloofd dat ze bij ons mag wonen zolang ze maar wil en dat ze altijd naar haar kasteel terug kan”.
“Allez, kom, mama heeft viskens gebakken” zei papa.
“Ik weet niet of Alisa dat lekker zal vinden”, zei Glody”.
“Glody, dat bedoelt papa niet. Mama kookt toch niet, papa zegt dat zomaar, eigenlijk wil hij zeggen “jaja, allez, kom, laten we voort maken. Eigenlijk niks dus.
“Niet waar”, zei Glody. “Wel waar”, zei Fodi. “Peuh, peuh, peuh. Al wat je zegt ben je zelf, reageerde Glody, “met jouw broek in de helft…” en daarmee had Fodi het laatste woord.

 

 

 

 

Dit bericht is geplaatst in Fons, Gloria en Otto. Bookmark de permalink.