Fodi en Glody zijn Fons en Gloria. Ik schreef voor hen een aantal verhalen voor bij het slapengaan.
“Neen”, zegt Fodi, “jij bent al jarig geweest”. “Ja, dat weet ik wel, maar na mij is papa jarig en dan mama en dan jij, en dan ben ik toch terug jarig?”. “Maar Glody, dat duurt nog een jaar”. “Tussen Sinterklaas en Kerstmis is het mijn beurt. Kijk, ik heb met mama de uitnodigingen verstuurd voor mijn feestje”.
“Mama heeft gezegd dat ik ook vriendjes mag vragen op jouw feestje”.
“Glody, hou nu toch eens op. Ik ben volgende week jarig. Jij niet. Als mama heeft beloofd dat jij ook iemand mag uitnodigen, oké dan, maar het blijft mijn feestje en ik alleen krijg kadootjes”.
“Ik vraag alleen Aline, dat is mijn beste vriendin”.
“Ja, ik heb het vorige week gezien. Aline liep met haar mama aan de overkant van de straat en jij riep ‘Aline, Aline’ en zonder te kijken antwoordde ze: “Ja, zeg, ik heb je al wel gezien, hoor”.
“En jouw vriendjes dan, jullie vechten altijd en doen elkaar pijn”.
“Och Glody, dat is niet vechten, wij zijn jongens en wij spelen soms een beetje wild. Maar dat is maar tikkertje op de speelplaats en dan lijken wij als wilde paarden achter elkaar aan te lopen. Over heel de speelplaats, behalve op het klimrek, daar ben je veilig en mag men jou niet tikken. Ik durf van het klimrek springen en over heel de speelplaats lopen zonder dat men mij kan aantikken.” “En als je ons dan toch zo wild vindt, waarom wil jij dan altijd met ons meespelen?”
“Ik mag dat toch? Er spelen ook meisjes van jouw klas mee.”
“Ja, maar die zijn ouder dan ik. Weet je, als jij telkens opnieuw wil verjaren dan zal jij vlug zo oud zijn als mama.”
“Als ik zo oud ben als mama en ik heb een baby, dan mag die al de kindjes van de wereld uitnodigen…”
“Dan zal je wel een heel groot huis moeten hebben en heel veel tijd om voor iedereen cake te bakken.”
“Aline komt mij dan helpen.”
“Op mijn verjaardag gaan we eerst een tocht met opdrachten doen in het park. Als het te koud is daarvoor blijven we thuis spelen en eten we verjaardagstaart en drinken chocolademelk.”
“Mag ik dan meespelen?”
“Ja, ik heb een goed idee. Jij verstopt je in huis met Aline en wij komen jullie zoeken.”
“Oh, ik weet al waar ik mij ga verstoppen…”
“Dat mag je nog niet zeggen, Glody, dat moet een verrassing zijn.”
De dag van het feestje vriest het, dus blijven Fodie en zijn vriendjes in huis spelen.
Zes zijn er gekomen. En daarbij Aline en Glody. Nog nooit heeft er iemand zo luid “happy birthday” gezongen als deze zes vriendjes. Papa bleef in de keuken. Daar was hij dichter bij de deur als de buren zouden komen reclameren. Glody en Aline vluchtten naar boven. Mama sneed de taart terwijl ze met iemand telefoneerde. Ze belt met de politie!!! dacht Fodie en hij probeerde zijn vrienden te kalmeren. “Jongens, jongens, we zijn hier niet op de speelplaats van de school. Dit is mijn huis en van mama en papa”.
Ze hoorden hem niet. Ze liepen net als op school als wilden achter elkaar aan. Met rode koppen, roepend en aan elkaars truien trekkend. Daarstraks hadden ze elkaar zelfs met Lego bekogeld. Zoiets had Fodi nog op geen enkel feestje meegemaakt.
Hij was naar papa in de keuken gegaan. Als er iemand de televisie kapot gooit, weet papa dat ik het niet gedaan heb.
“Daar komt huilen van”, had papa gezegd. Nog geen minuut later was het zo ver. Arno brulde en huilde. “Neen, neen, niet doen. Help, dat doet pijn…”
Fodie stormde de woonkamer in. Arno was zijn beste vriend. Die moest hij beschermen, want die was niet zo flink en droeg een brilletje. De vijf andere vriendjes hadden Arno in het tapijt gerold en zaten op hem neer te springen.
“Arno is een pannenkoek, Arno is een pannenkoek” zong Juul.
Fodie vocht om hen van het tapijt te krijgen, tot de strafste van de vijf een restje taart van de tafel nam, en het met de crème in Fodie zijn gezicht duwde terwijl hij riep “Fodie is een crèmekoek, Fodie is een crèmekoek…”. Fodie zag niet meer waar hij liep met die crème in zijn ogen.
Mama hielp Fodie, papa rolde Arno uit het tapijt en Glody die de hele tijd met Aline boven kokeneten had gespeeld, nadat ze zich eerst verstopt hadden en niemand hen was komen zoeken, stond nu bovenaan de trap en gilde zoals alleen zij dat kon. Mama en papa moesten zelfs niks zeggen. Door het gegil van Glody waren alle vriendjes in paniek naar de voordeur gelopen. Glody liep achter hen aan. “Dit is het verjaardagsfeestje van mijn broer. Wat voor vrienden zijn jullie? Snotapen zijn jullie, ja. Grote snotapen. Zo groot dat zelfs een reus jullie niet kan snuiten.
De dag erna kwamen Fodie en Glody samen van school. “Hebben jouw vriendjes nog iets gezegd”, vroeg Glody aan Fodie.
“Ja, dat ze er spijt van hadden en dat het niet zo bedoeld was, ze deden zo gek omdat ze zich zo goed amuseerden”.
“Is dat alles”, vroeg Glody.
“Ze hebben ook allemaal gezegd dat ik hun beste vriend ben en… dat ze erg geschrokken waren van jou…”
“Dat is goed” zei Glody voldaan. “maar weet je, ik ben jouw echte beste vriend, Fodie”.
“Dat is zo”, Glody, ik ben blij dat jij er was op mijn feestje en ik ben altijd blij dat jij er bent”.
“Daarom ben ik jouw liefste zusje” zei ze fijntjes. “Maar jij bent ook de liefste broer van heel de wereld, Fodietje”