Fodie en Glodie bouwen een kamp

Fodie en Glodie zijn Fons en Gloria. Ik maakte voor hele en aantal verhaaltjes voor bij het slapengaan.

Er hingen strandhanddoeken op het droogrek dat uitzonderlijk in de strijkkamer stond.
Meer was er niet nodig voor Fodie. “Ik ga een kamp bouwen”, zei hij met grote zekerheid.
“Ik ga ook een kamp bouwen” zei Glodie. Glodie, die twee jaar jonger is dan Fodie, heeft toevallig altijd dezelfde ideeën en plannen, maar altijd nadat Fodie ze heeft uitgesproken.

Fodie ging de kamers rond en verzamelde wat hij kon gebruiken voor zijn kamp. Een wekker, twee kussens van het bed, een tennisraket, een fleece uit de zetel, een zaklamp en twee oude stoelen. Een van de stoelen legde hij neer, op die manier was het zowel een auto als een keuken. De andere stoel moest rechtop blijven om de strandhanddoeken van het droogrek verder te laten reiken.
“Maar dan heb ik niks om een kamp te bouwen”, begon Glodie.
“Maar Glodie dit is òns huisje. Kijk, hier is de kamer, en daar is de keuken, en hierboven is de slaapkamer.”
“Dat is te klein, ik wil daar niet liggen.”
“Ik ga daar wel liggen” en Fodie kroop op de zitting van de stoel onder de badhanddoeken minder dan een voetbal hoog boven zijn hoofd. Hij lag zo plat als een kat en ronkte een beetje. Hij zat helemaal in het verhaal.

“Ik wil een ander kamp bouwen” en Glodie kroop vanonder de doeken en het droogrek uit. “Pas op”, riep Fodie, “je stapt in de zee en daarin zwemt een grote walvis en gevaarlijke haaien”.
“Och, dat is het tapijt, ik speel niet meer mee…”, reageerde Glodie, maar toen ze wou weggaan sloop Fodie uit zijn slaapplaats als een lenige kat rond het droogrek en werd zo een haai die gek werd van de honger en die met zijn scherpe tanden zo’n klein meisje als Glodie misschien wel in één hap kon opeten. Glodie had haar rug gedraaid als de haai zo groot als de kamer werd en met een vreselijke “wraaauw” op haar toesprong. Glodie schrok een halve meter hoog en gilde nog luider dan de haai had gebruld.
“Niet bijten, niet bijten” riep ze en vluchtte zo snel ze kon in het huisje onder het droogrek.

De haai was terug Fodie geworden en kalmeerde Glodie met goede raad. Kijk, hier buiten het huisje ligt een roeispaan, hij nam de tennisraket, en als de haai te dichterbij komt sla je maar met de roeispaan op zijn kop.

Glodie sloeg met de tennisraket op Fodie zijn hoofd. “Weg haaitje, weg.”
“Maar Glodie stop nu toch, auw, dat doet pijn!”
“Jij bent een haai en haaien moeten weg”
“Glodie dit is niet leuk en kijk je hebt ons huisje kapot gemaakt”.

Fodie moest het alleen terug opbouwen, maar dit keer volgde Glodie wel haar fantasie.

Ze zat te koken in de keuken van het kamp. En met de beker van de tandenborstels bereidde ze koffie en tomatensoep met frietjes, terwijl ze haar ingebeelde dochtertje streng toesprak. “Neen, je krijgt geen dessertje zolang je tomatensoep met frietjes niet op zijn. Papa, kom ‘ns, waar ben jij, kijk es, zij wil weer niet eten”.

Fodie nam de tandenborstels in zijn mond en zei “hmm, lekkere frietjes.”
“Niet alleen van de frietjes snoepen, papa. Proef eens van de soep. Is ze niet te warm voor onze baby.”
“Juist goed” zei papa Fodie. Even was er rust in het huishouden.
Tot Fodie de zaklamp nam. Die had hij nog niet gebruikt. Hij scheen er Glodie mee in de ogen. “Doe dat niet”.
“Haha, jij kunt mij niet zien” lachte Fodie en hij deed lustig verder.
“Stop ermee.. Ik wil de zaklamp”
“Neen, die is voor mij…”
Glodie zette haar tanden op elkaar. Fodie wist dat zij dan wellicht ten aanval trok. Ze greep Fodie bij de arm en zetten er flink haar nagels in.
“Jij mag niet meer in mijn kamp”, zei Fodie.

Op dat moment kwam mama de kamer binnen. “Fodie, Glodie, waar zitten jullie. Ik zoek jullie overal…”
Fodie scheen nog altijd met de zaklamp in Glodie haar ogen, Glodie had haar nagels nog altijd in Fodie zijn arm, maar tegelijkertijd brachten ze hun andere arm naar hun mond, om hun gegiechel tegen te houden. Hun ruzie was voorbij. Van uit hun kamp kampten ze samen tegen mama. Ze zagen haar voeten en benen onder de handdoeken uit naast het droogrek staan.

“Ik denk dat ze hier in de buurt zijn. Wat een rommel hebben ze toch weer gemaakt. Ik zal eerst eens die handdoeken opplooien…”

“Mama, dit is ons huisje..” riepen ze allebei. “En je staat in een zee met gevaarlijke haaien!”
Mama deed een stap opzij, alsof een hongerige haai op weg naar zijn prooi geen metertje verder kon zwemmen. “wraaauw” brulden ze beiden.
Mama was een beentje kleiner.

Dit bericht is geplaatst in Fons, Gloria en Otto. Bookmark de permalink.