In de vakantie vertelde ik de kinderen voor de vuist weg over Pjotr de globetrotter. Omdat ze er steeds meer van wilden horen, schreef ik voor hen een avonturenboekje over Pjotr. Toen ik er weer uit voorgelezen had zei Gloria:”Opa ik vind die avonturen ook wel leuk, maar wanneer schrijf je eens iets voor mij alleen?”
Ik beloofde over haar knuffel te schrijven. Dat werd een ‘knisperkonijn’.
Celestein was een flodderkonijn. Het magerste konijn dat je kon indenken.
Als je het zag liggen zou je denken dat iemand een stofvod vergeten had. Een stofvod met lange oren. Zijn oren waren langer dan die van andere konijntjes. Het leek of alleen zijn oren groeiden. Omdat hij zo klein was, sleepten zijn oren achter hem aan. En hij kon al zo moeilijk lopen. Overal en altijd was hij de laatste. Zeker ook als het eten verdeeld werd. Al keek hij zo uitgehongerd en droevig, niemand dacht er aan met hem delen.
In de drukte vergaten ook mama en papa hem vaak. Terwijl zijn broertjes en zusjes mooi rond en gezond opgroeiden bleef Celestein plat als een vaatdoek. Het leek of hij er niet bij hoorde.
Hij woog zo licht dat de broertjes en zusjes hem wel eens van de ene naar de andere gooien. Niet als een bal maar als een frisbee, een platte pannenkoek. Celestein sloot dan zijn oogjes en gaf geen kik. Hij kon zich toch niet verweren. Hij had de kracht er niet toe en er was niemand die het voor hem opnam. Laat maar waaien die plagerijen. Terwijl waaien in de wind niks voor hem was, want dan vloog hij gewoon weg. Joelend liepen de anderen hem achterna. Tot hij in de takken van de bomen bleef hangen. Dan keerden ze hun rug en zochten een ander spel. Terwijl Celestein daar bleef hangen. Alleen een forse rukwind kon hem terug op de begane grond brengen. In plaats van zijn broertjes en zusjes te berispen, lachte papa er mee en noemde Celestein een wegwerpkonijn.
Op een dag had het gesneeuwd. Ook dat was erg voor Celestein. Want meestal moest hij buiten slapen. Omdat alle plaatsjes in het warme nest al bezet waren.
Die dag lag hij half buiten, half in de ingang van het nest. Zo bleven zijn pootjes en een deel van zijn rugje droog en een beetje warm. Zijn lange oren lagen helemaal buiten als skilatten in de sneeuw. Niemand die er op lette. Niemand die kon zien hoe tegen de ochtend een wolkje sterrennevel over Celestein neerdwarrelde. Zonder te verbranden droogden zijn oren zo snel op dat het laagje sneeuw geen tijd had om te smelten.
De sneeuw was naar binnen getrokken en opgedroogd. Het knisperende geluid dat je hoort als je door de sneeuw loopt zou voor altijd bij Celestein blijven.
De familie konijn wist nu helemaal niet meer wat ze met Celestein moest aanvangen. “Celestein is een knisperkonijn. Hij zal ons altijd met zijn knispergeluid verraden. Leeft hij eigenlijk nog wel? Hij ligt daar maar stilletjes te zijn, tot hij beweegt of je hem aanraakt. Dan is het knisper, knisper, knisper.”
De familie konijn liet Celestein liggen en huppelde verder alsof Celestein nooit had bestaan.
Celestein stond er nu helemaal alleen voor. En alleen kon hij het niet redden. Als er niet vlug een oplossing kwam zou hij voor altijd tussen de gevallen bladeren verdwijnen.
Op een dag passeerde Joria langs het weggetje waar hij lag. Ze was amper vier, maar kende wel honderd liedjes die ze de hele dag door zong. Haar broer, die enkele jaartjes ouder was, zong vaak mee maar kreeg het op zijn heupen als Joria altijd maar hetzelfde zong. Omdat hij niet luider dan haar kon zingen, begon hij er iets heel anders doorheen te zingen. Om Joria te dwarsbomen. Ze waren wel de beste vrienden, maar soms konden zij zo uit het niets tegen elkaar opvliegen. Zelfs als ze goed aan het spelen waren. Het volstond dat de ene de andere op de zenuwen werkte. Maar de uitbarstingen duurden nooit lang. Ze konden elkaar niet missen.
Haar broer heette Fox. En om daar geen twijfel over te laten bestaan, droeg hij dag en nacht een muts die zijn oma voor hem gebreid had en waarop wel tien vossensnuitjes stonden.
Toen Joria Celestein vond en wou oprapen was hij de eerste die riep dat zij dat moest laten liggen. “Dat is een dood konijn, Joria, dat zit vol van bacteriën.”
“Maar kijk ’s hoe mager en wat een lange oren.”
“Waarom denk je dat het zo mager is, Joria? Omdat het ziek is natuurlijk.”
Mama was er bij gekomen en gilde “Joria, gooi dat weg. Onmiddellijk.”
Joria bleef staan, met haar blik naar de grond gericht. Dat deed ze altijd als ze berispt werd. Minutenlang soms.
Mama wou het konijn niet zelf aanraken en zei opnieuw : “ doe dat weg Joria. Nù!”
“Maar ik voel dat het nog leeft. Laat ons ermee naar de dierenarts gaan.”
Mama nam Joria bij de arm waarin ze het konijn droeg en schudde met die arm in de hoop dat Joria Celestein zou lossen. Dat deed Joria natuurlijk niet. Zij trok zich integendeel los en stapte weg van mama en Fox.
“Joria, waar ga je naar toe?”
“Ik ga het konijn in veiligheid brengen.” Mama keek haar na. Joria verdween achter een dikke boom langs de weg. Toen ze terug tevoorschijn kwam had ze geen konijn meer in haar hand.
“Ik weet wel, liefje”, zei mama “dat jij dat konijntje wou redden, maar het was ziek of misschien al dood en dus niet te redden. Jij zou er zelf ziek van kunnen worden.”
“Zie je wel, Joria. Ik had het gezegd, hé”, zei Fox. Joria gaf Fox een duw.
Ze gingen naar huis. Over het konijn werd niet meer gesproken.
’s Anderendaags wou Joria na school terugkeren langs het park. “Heel even maar, Fox. Ik wil zien of het konijn nog leeft.”
Celestein lag nog altijd op de plaats waar Joria hem verborgen had. Ze raapte hem op en hield hem tegen haar wang. “Joria!”, riep Fox, maar Joria luisterde niet. “Dit konijn is ons geheim, Fox. Ik wil het redden.” Fox draaide met zijn ogen en ging op de weg staan alsof hij de wacht moest houden.
Joria had inpakpapier meegenomen. Zo van dat heel zachte witte, waarin kostbare dingen worden gewikkeld. Ze legde Celestein er in en plooide het papier toe. Daarna stak ze het onder haar jas, tegen haar hart. Misschien gaat het hartje van het konijn terug kloppen samen met mijn hartslag, dacht Joria.
Ze kwamen thuis. Mama stond hen op te wachten in de deuropening.
“Dag liefjes, hoe was jullie dag op school?” Fox vertelde over de nieuwe woordjes die ze geleerd hadden en over de maaltafel van drie die ze moesten instuderen.
Joria was zo bezig het woord van Fox af te pakken en haar verhaal te doen, dat ze niet eens merkte dat mama haar jas openritste en er een pakje op de grond viel. “Wat heb je daar?”, vroeg mama, zonder ook maar een seconde aan het konijn in het park te denken.
Joria veranderde enkele seconden in een standbeeld. ‘Ontdekt’, was het enige wat ze kon denken.
Onder haar jas droeg ze een roze truitje dat afgelijnd was met een witte boord. Het witte lijntje herhaalde zich ook bij de zakjes. Roze en wit. Zo zag het konijn er nu ook uit. De rug was wit, het buikje roze. Ook de grote oren waren wit en de binnenkant roze.
Joria keek met grote ogen naar het konijn. Wat was er gebeurd? Hoe kon dit zijn? Celestein had de kleuren van haar truitje aangenomen. Zomaar. En niet alleen de kleuren, maar ook de zachte stof. Joria kon niet antwoorden. Ze bracht alleen maar haar beide handjes naar haar mond. Hoe zou zij kunnen weten dat de sterrennevel die Celestein had betoverd er voor had gezorgd dat Celestein, die altijd alleen was, zich zou aanpassen aan wie lief voor hem was.
“Van wie heb je dat gekregen”, vroeg mama.
“Euh, … van de juf”, antwoordde Joria en daarbij trok ze zo groot mogelijke ogen, opdat die niet zouden knipperen en mama daar uit zou afleiden dat ze zomaar iets vertelde.
“Ben jij dan kindje van de dag?”
“Ik ben kindje van de dag, kindje van de week, kindje van het jaar”, lachte Joria.
“Kindje, kindje, kindje, kindje laat windje”, plaagde Fox. “Wanneer ga jij een groot meisje worden, Joria?”
Joria bekeek hem niet, maar deed of ze met een pistool naar Fox schoot. “Pieuw!”
“Kindje laat weer een windje”, reageerde Fox.
Joria haalde de schouders op. Zij had geen zin in Fox zijn vossenstreken. Nu moest ze mama een goed antwoord geven.
“Ik heb aan de juf verteld dat wij gisteren in het park zo’n mager konijntje gezien hadden met heel lange oren. De juf zei dat jij gelijk had, dat het misschien wel vol microben zou zitten, maar dan liet ze mij dit langoorkonijn zien dat al jaren in de kast van de klas lag. Wanneer je belooft van er goed voor te zorgen, mag jij langoor mee naar huis nemen. En ik heb gezegd dat ik daar heel goed voor ging zorgen.”
“Het is een mooi konijn”, zei mama. “En ik ben er zeker van dat jij er goed zult voor zorgen. Hoe lief van de juf dat zij jou zo’n mooi cadeau geeft. Je moet misschien morgen iets meenemen voor de juf…”
“Nee, dat is echt niet nodig, want de juf heeft me gezegd dat dit ons geheimpje is en ze gaf daarbij een knipoog.”
Toen mama de volgende dag de aandacht van de juf probeerde te vatten en naar haar knipoogde, vond de juf dat blijkbaar niet leuk, want ze stapte weg zodat mama haar niet meer kon zien.
Vanaf die dag waren Joria en haar knisperkonijn onafscheidelijk. Ze had tientallen poppen en knuffels. In alle formaten en kleuren. Poppen met een poppenhuis en een kast vol kleertjes. Beertjes die zacht waren als een kussen en dus onmisbaar als ze ging slapen. Maar voortaan mochten die alleen nog aan het voeteneinde.
Alleen haar knisperkonijn mocht nog bij haar zijn. Dicht bij haar, mee onder het dekbed. Zelfs wanneer ze in diepe slaap was liet ze Celestein tussen duim en wijsvinger knisperen. De enkele keer dat ze ’s nachts huilde was wanneer ze in haar slaap haar konijn uit bed had laten vallen. Zag je Joria dan zag je Celestijn haar konijn aan haar hand of onmiddellijk in de buurt.
Soms dacht ze wel na of ze haar konijn ooit zou kunnen missen. Ze kon toch niet als ze groter werd en misschien prinses in zo’n mooi stralend kleed met pareltjes en glitters nog altijd zo’n speelgoedkonijn in haar hand houden? Het wit konijn was nu al bruinig grijs geworden.
“Hoe ga jij je konijn noemen”, vroeg mama op een dag.
“Gewoon ‘konijn’, dat is toch goed? Meer moet dat toch niet zijn?”
“Ik zou het Fluwijn het knisperkonijn noemen”, riep Fox.
“Fo-ôx!” Jij hebt daar niks aan te zeggen. Het is mijn konijn.
“En Celestein?”, kwam mama tussenbeide. Dat rijmt ook op konijn.
Joria zuchtte. “Oké dan”, zei ze, maar ze bleef Celestijn verder “mijn konijn” noemen.
Soms sprak Joria konijnentaal met Celestein. Niemand kon haar dan verstaan behalve haar konijn. Althans zo leek het er toch op. Niemand kon de antwoorden van Celestein horen, maar je zag Joria luisteren en dan weer verder praten alsof ze zei:” ja, je hebt gelijk, maar vind je ook niet dat…” Alsof het een echt gesprek was tussen twee personen. Op die manier vertelde Joria alles aan haar konijn.
Fox en mama luisterden soms op afstand met verbazing mee.
Op een keer toen mama zich betrapt voelde dat ze aan het luistervinken was zei ze lachend: “ niet roddelen, hé Joria”. Onmiddellijk antwoordde Joria: “Roddelen? Denkt u dat ik zou roddelen? Dat doe ik echt waar nooit. Als ik over Fox vertel is het allemaal waar wat ik zeg.”
“Dan is het in orde”, zei mamma, waarmee ze hoopte dit onderwerp te kunnen afsluiten.
“Maar ik wil wel ’s weten wat jij over mij aan dat konijn vertelt”, reageerde Fox nu.
“Och Fox, dat weet je goed genoeg. Jij hebt mij gisteren pijn gedaan”.
“Dat is niet waar, wij waren aan het spelen en jij bent gevallen.”
“Maar jij wou mij niet loslaten en daarom ben ik gevallen.”
“Hoe kan ik weten dat jij geen leugens aan dat konijn vertelt? En daarbij, dat konijn heeft daar toch geen zaken mee. Zelfs al was het een echt konijn, maar dit is gewoon een lap stof, een vod.”
En toen vloog Joria Fox naar de keel. Je mag haar plagen, maar niet met haar konijn. Voor haar is Celestein echt. Een beste speelkameraad, die naar je luistert en waar je al je geheimen aan kunt vertellen. Ook wanneer je wel eens verdrietig bent en het gevoel hebt dat je er met niemand over kunt praten, dan is er altijd Celestein.
Het was dan ook een ramp voor Joria toen mama Celestein in de wastrommel had gegooid.
Joria was thuisgekomen van school, had naar Celestein gezocht, mama had haar verteld dat die in de was zat en Joria werd bijna gek. “Mama, alstublieft, zet die machine stil. Celestein gaat dood.”
“Maar Joria toch, doe nou eens gewoon. Jouw konijn moest toch wel eens ooit in de was? Dat is toch niet zo erg? We zullen haar direct in de droogtrommel steken…”
“Neen, mama, niet doen.” Joria bleef het hele wasprogramma huilend voor de wasmachine zitten. Nu en dan zag ze Celestein passeren. “Hij roept om hulp”, zei Joria. “Konijnen kunnen niet zwemmen en hij wordt misselijk van al dat draaien.”
Mama werd er zenuwachtig van. “Kom, kom, meisje, niet overdrijven, hé. Dit is toch maar een pluchen vod waar jij weliswaar aan gehecht bent, maar toch…”
“Neen, mama. Celestein is het konijn uit het park dat ik van jou niet mocht redden. Omdat ik er zo lief voor was heeft het zich omgetoverd tot een pluchen konijn in dezelfde kleuren als het kleedje dat ik die dag aan had…”
“Joria hou op met die onzin. Je hebt me zelf verteld dat jij dit konijn als troost van de juf gekregen had.”
“Dat heb ik verzonnen, mama, omdat jij mij anders niet zou geloven.”
Mama wist niet meer wat ze moest zeggen. Dit kan het konijn uit het park niet zijn. In het park zagen we een stervend, maar echt konijn. Dit is een speelgoedje.
Joria was ontroostbaar. Toen Celestein uit de droogtrommel kwam was hij zo proper als een vers gewassen onderbroek of washandje. Hij was niet echt opgewold, maar hij knisperde niet meer. Alle leven was er uit verdwenen. Joria had een lap stof in haar handen. De betovering was weggewassen.
Celestein was niet meer. Omdat mama er niet in geloofde.
Met wie moest Joria nu praten als ze verdriet had?
Joria voelde zich verlaten. Het zou nog jaren duren vooraleer ze een vriendje had. Gelukkig was er nog Fox om samen mee op te groeien.