Het was niet echt een bos en het waren niet echt bomen. Maar als je er naar keek
door een gaatje tussen wijsvinger en duim, leken deze rozerode stengels en grasgroene bladeren op een sprookjesbos uit een tekenfilm.
Otto die graag verstoppertje speelt, had zich onder de rabarberbladen
voor Fons en Gloria weggestoken. Lang zou hij daar niet blijven zitten.
Volgens Otto begonnen de rabarberstengels plots te trillen en te fluisteren. Hun fijne piepstemmetjes klonken “rabarberrabarberrabarberrabarberrabarberrabarber…”
“Ik ben hier”, had hij vlug geroepen, in de hoop dat Fons en Gloria hem snel zouden vinden. Toen zijn vriendjes maar niet afkwamen, wou hij zelf uit zijn schuilplaats kruipen, maar…dat lukte niet. Dat rare rabarberbomenbos leek hem te volgen. Hup, hup, hup, met hun bladeren schouder aan schouder terwijl ze steeds luider “rabarberrabarber…” fezelden.
“Nee, nee, nee”, zei Otto boos terwijl hij zijn wijsvingertje vermanend op en neer bewoog. “Jullie mogen niet mee, jullie moeten hier blijven. Opa zal boos zijn wanneer hij straks zijn rabarber niet terug vindt.”
De rabarbers leken te lachen “rarararara…”. Hun buikjes schudden niet van het lachen, want rabarbers hebben geen buikje. Maar ook geen mond en toch hoorde hij stemmetjes.
“Fons en Gloria, ik ben hier in het rabarberbomenbos.”
Gloria stak haar hoofd onder de rabarberbladeren.
Het eerste wat ze zei was: “Otto, niet van die bladeren eten, hoor, want die zijn giftig.”
“Gloria”, zei Otto zonder haar aan te kijken, “ga jij eens opzij, zie jij niet dat ik hier weg wil…”
Toen dook Fons onder de bladeren het bos in.
“Wow, Otto, laat ons hier ons kamp van maken.”
“Zien jullie niet dat dit rabarberbomenbos mij gevolgd is?
Altijd staat het in de schaduw van het kippenhok en nu staat het hierrr!!!”, en hij wees met beide opengespreide handen naar de grond.
“Cool”, zei Fons, “een kamp dat kan bewegen, dan is dat onze caravan.”
“Ja, een caravan die kan praten, Fons… Daarjuist fluisterden ze de hele tijd: “rabarberrabarberrabarberrabarberrabarber…”
“Mama zegt dat rabarber toneeltaal is”, wist Gloria.
“Vroeger toen ze een film opnamen konden ze nog niet meteen het geluid toevoegen.
Dat deden ze achteraf. Bij het filmen moesten de acteurs dan “rabarberrabarber” zeggen.
Als ze een vraag stelden was het rabarberrabarber? Als ze boos moesten zijn “rabarberrabarber!!!” of heel boos “rabah!”.
“Mama maakt jou toch alles wijs, Gloria. Of probeer jij nu ons iets wijs te maken?
Jij zegt dat maar omdat we hier bij het rabarberbomenbos staan. Eigenlijk zeg jij gewoon ‘blablabla’.” Gloria keek met haar ogen in de lucht en zuchtte :”bla-bla-bla-ba-na-na.”
Er wordt van alles verteld over rabarber. Vroeger was er in ons land
een groot rabarberbomenbos, wel tien voetbalvelden groot. Op een nacht
is heel dat bos afgebrand. Zo ver je kon zien lag er ’s morgens alleen nog warme rabarberconfituur op de grond. Jammer genoeg mocht je die niet in potjes doen
om op te eten, want ook de groene bladeren waren mee opgebrand en daardoor werd de confituur giftig.
Zo is er ook het verhaal dat de kleine rabarbers lucifers verzamelden.
Vroeger waren de lucifers zo rozerood als rabarber en die kleine rabarbers
namen die lucifers voor hun popjes. Bijna elke rabaraberstengel had minstens
één lucifer bij zich. Op een warme zomerdag moeten die lucifers in brand zijn
gevlogen en als een lopend vuurtje door dat grote rabarberbomenbos zijn geraasd.
Niemand kan het bewijzen maar sindsdien zijn luciferstokjes wit.
“Gaan jullie maar in jullie rabarbercaravan, ik rij niet mee.
Misschien is dat rabarberbomenbos wel in brand gevlogen omdat het onder zijn
grote bladeren te warm was geworden…?”
“Gloria toch”, lachte Fons. “ Met die grote bladeren is het hieronder juist lekker koel.”
Op dezelfde manier zoals zij in huis een kamp bouwden, deden ze het ook hier in het rabarberbomenbos. Alles sleurden ze naar buiten, twee fleece-dekentjes, een stuurwiel,
de krukken van oma, het klavier van een oude computer, een mandoline met nog twee snaren, een Batman-masker, vier vliegenmeppers, fietshandschoentjes van opa vroeger, een clownshoed en een kepie van het Russische leger.
Otto zat vooraan, hij stak de twee krukken naar buiten, Fons zat achteraan en tokkelde
op het computerklavier.
Hij gaf piloot Otto korte bevelen in een taal die alleen zij verstonden. Dan liet Otto de krukken los om aan het Mini-stuur te draaien terwijl hij met veel speeksel het geluid van een sportwagen imiteerde.
Voorlopig bleef Gloria buiten het bos staan. Hoewel zij had gezegd dat ze niet mee
wou doen, leek ze te wachten tot de jongens hun ingebeelde dolle rit hadden afgewerkt
en haar in hun kamp toelieten. Er was plaats genoeg voor drie. Rabarber wordt met zijn grote bladeren ver van elkaar geplant.
Van het moment dat Gloria in het rabarberbomenbos zat, begon zij de kamers in te delen. Daar was de keuken, daar de slaapkamer, ze dacht aan een toilet en een badkamer.
De jongens lieten haar begaan, tot ze fleecedekentjes en andere spullen naar haar kant begon te trekken. “Als jij er een appartement van wil maken, moet je dat ook maar kuisen. Wij gaan buiten koersen.” Zo ging het vaak, maar als Gloria niet te veel haar eigen spel opdrong, speelden ze weinig later weer mooi met drie samen.
’s Avonds vertelde Otto aan papa dat de rabarbers hem hadden achtervolgd toen hij vluchtte omdat ze met piepstemmetjes “rabarberrabarberrabarber” fluisterden.
Papa keek met een glimlach naar mama en antwoordde aan Otto: “Als er nu groenten zijn die met hun diepe wortels echt niet weg kunnen zijn het wel onze vrienden de rabarbers.”
“Papa, rabarber is fruit, geen groente…”, verbeterde Otto zijn papa.
Fons deed teken naar Otto dat hij zijn mondje moest afsluiten en het sleuteltje weggooien. Gloria deed hetzelfde. Otto lachte naar Fons en deed dezelfde beweging om zijn mondje op slot te doen, nadat hij nog vlug “neen, Gloria, jij niet”, had gezegd.
Toen ze de andere dag terug naar hun kamp onder de rabarberbladeren gingen zagen ze
dat de letters op het klavier alleen maar rabarberrabarber schreven.
Fons, Gloria en Otto keken naar elkaar. Ze lachten zenuwachtig.
“Euh? wat is dat?”, zei Otto die nog niet kon lezen, maar wel zag dat daar allemaal dezelfde lettertjes stonden en hij zag ook de verbazing bij Fons en Gloria.
“Opa heeft dat gedaan, om ons bang te maken”, wist Gloria.
“Neen”, zei Fons fel. “Opa zou nooit iets doen om ons bang te maken. En moest hij dat toch gedaan hebben, zou hij er een grapje tussen gestoken hebben.”
Otto begreep het even niet zo goed en zei: “Fons, ik ben bang…”
“Dat moet niet”, probeerde Fons hem gerust te stellen. “We zullen direct weten
wie dit gedaan heeft.” En hij begon de rabarberstengels een voor een aan te spreken :
”wie heeft dat gedaan? Was jij het? Heb jij het gedaan?” Hij hing met zijn neus tegen de stengels. “Versta je me niet? Moet ik rabarbertaal spreken?” En hij begon met piepstem “rabarberrabarberrabarber” te zeggen.
Toen gebeurde er iets dat ze helemaal niet verwacht hadden.
De rabarbers begonnen te trillen en alle stengels uit het rabarberbos begonnen luider en luider allemaal samen in hetzelfde ritme “rararararara” te mompelen, steeds luider en luider tot ze riepen “rarara-ra-bàrber!”
Otto en Gloria waren al uit het rabarberbomenbos verdwenen. Alleen Fons lag op zijn buik tussen de rabarberstengels met grote ogen te kijken. Hij was niet bang. Rabarberstengels zijn om op te eten. Je kookt ze tot moes en doet er suiker bij. Wat moet ik daar nu bang voor zijn? Hij gaf een kusje aan de rabarbers die het dichtst bij zijn gezicht stonden. “Kleine lieve rabakes” zei hij met zijn grappige snoet “rabbikke, rabbikke, rabbikke… Oh, wat zijn jullie mooie…”.
En toen gingen de bladeren naar twee kanten open en klapten terug tegen elkaar, zoals mensen in de handen klappen.
“Otto, Gloria, kom terug…Wij zijn vrienden geworden!”
“Het rabarberbomenbos is van ons”, zei Gloria.
Otto liet zich op Fons vallen. Gloria deed dat dan ook maar.
“Auw!” riep Fons nu, “Gloria dat doet pijn.”
Vanaf die dag zaten ze altijd in de tuin. In hun rabarberbomenbos.
Ze vertelden niks aan mama en papa, ook niet aan oma en opa. Dit was hun geheim.
Ze konden hun speelgoed gerust in het rabarberbomenbos laten liggen. Het lag er droog en het was hun thuis, hun kamp.
De rabarbers herkenden hen, want hoewel ze niets anders dan rabarber konden zeggen, lieten ze goed verstaan dat ze het verschil tussen Fons, Gloria en Otto kenden.
Voor Fons juichten ze “rabarber, rabarber”, met Otto moesten ze altijd lachen “rarara bababa” en Gloria begroeten ze met een bewonderend “rabaaarbeur”.
Fons praatte de hele tijd met de stengels alsof het kameraadjes waren zoals zijn vriendjes op school. “Wanneer gaan we nog eens door de tuin rijden, hé rabbekes, zoals jullie de eerste keer met Otto deden. We zullen het aan niemand zeggen. Het blijft onder ons. Jullie zijn onze rabarbercaravan.
En toen de jongens weer eens in hun fantasie aan het autocrossen waren, zette het rabarberbomenbos zich plots in beweging.
“Joehoe! Wij zijn weg.”
“Brrrrssss” deed Otto en zijn speeksel vloog in alle richtingen. Gloria zat achterin en hield zich vast aan twee stevige stengels.
Het werd een mooie zomer. Zij hadden geen speelgoed nodig. Ze hadden nu hun rabarber-racecar tegelijkertijd hun rabarbercaravan. Op het einde van de dag zette Otto het rabarberbomenbos terug in zijn garage naast het kippenhok, zodat niemand hun geheim zou ontdekken.
Mama moest moeite doen om hen mee op uitstap te krijgen. Enkel wanneer ze naar het zwembad mochten kwamen ze uit de tuin.
Toen ze thuis kwamen stond oma hen op te wachten.
“Was het leuk in het zwembad? Jullie zullen zeker wel een klein hongertje hebben, niet ?
Kijk eens wat ik voor jullie heb, lekkere rabarbertaart….”
“Neen, omààà”, gilden Fons, Gloria en Otto terwijl ze deur uit stormden de tuin in.
“Wat mankeren die kinderen nou?”
Oma schudde met haar hoofd, “dan trakteer ik al eens met rabarbertaart van bij de beste bakker in de stad en zij lopen weg alsof het kaktaart is…”
Hugopa
10 juli 2019