TOEN PJOTR NOG EEN BROEKIE WAS
Pjotr groeide op in een piepklein dorp
in een dal van het Oeralgebergte.
Overal waar je keek, keek je tegen de bergen aan. Hier kwam je nooit weg.
En dat is net wat Pjotr wou.
De wereld intrekken. Avonturen beleven.
Andere mensen leren kennen.
Achter de bergen.
Op school leerde hij niets over de wereld.
Daar was geen tijd voor.
In de enige klas van het dorp
zaten kinderen van alle leeftijden.
Zij leerden lezen,
schrijven, rekenen, zingen
en andere praktische dingen. Zoals vissen
en jagen
en een prooi schoonmaken
zodat die in de pot of pan kon.
De enige leraar van het dorp vertelde soms
over hun voorouders of over de Tsaren
en over vadertje Staat, maar de kinderen kregen bijvoorbeeld nooit aardrijkskunde.
Dit was hun dorp en daarbuiten was er de wereld, maar daar was geen tijd voor.
Na de weinige lesuren moest er gewerkt worden op het land. Anders hadden ze geen eten.
De meester keek Pjotr dan ook altijd onbegrijpend aan als Pjotr vertelde dat hij globetrotter wou worden.
“Hoe haal je zoiets in je hoofd”, had de leraar een keer gevraagd.
Pjotr vertelde daarop zijn verhaal
over de Harlem Globetrotters,
de beste basketters ter wereld
die hij een keer gezien had op de enige televisie die het dorp rijk was.
Die televisie stond in het uitstalraam van de elektriciteitswinkel en Pjotr was met zijn neus tegen het raam blijven plakken.
Hij zag er niet alleen voor het eerst televisie,
maar die Harlem Globetrotters waren zwart
en. Zwarte mensen had hij ook nog nooit gezien.
Ze waren groot en snel en handig met de bal.
Ze sprongen bovendien een meter hoger
dan zijn Russische landgenoten die, zo traag
als zoutzakken, niet konden volgen in deze wedstrijd.
De Harlem Globetrotters leken wel
van een andere planeet.
Ze kwamen uit Amerika. Voor de kleine Pjotr
was dat hetzelfde als een andere planeet.
De basketters reisden spelenderwijs de wereld rond. Vandaar de naam globetrotters: wereldreizigers.
Van die dag af wist Pjotr wat hij met zijn leven
wou doen.
Hij kon wel niet basketten,
maar de wereld rondreizen,
moest toch ook zonder basket kunnen.
PJOTR GAAT OP STAP
De eerste keer dat hij van huis wegliep was hij nog geen tien.
Hij had ruzie gemaakt met zijn vader. Meestal liep hij dan naar grootvader, de smid van het dorp.
Pjotr zat graag bij het vuur in de smidse. Zodra het werk op het veld gedaan was.
Zijn opa vertelde dan van de ruiters
die met hun paarden langs kwamen
voor nieuwe hoeven, en hoe die tegen elkaar konden opscheppen en ruzie maken.
Terwijl ze niks voorstelden,
in vergelijking met de grote Dzjengis Khan,
die een stuk van de wereld veroverde.
Stel je voor dat die met zijn leger van
duizenden ruiters langs de smidse zou zijn gekomen. Het hele dorp zou er jaren werk aan gehad hebben.
Pjotr smulde van die verhalen. Meestal toch. Behalve toen opa over de Tataren vertelde die biefstukken onder hun zadel legden
om hun paarden te beschermen. ’s Avonds zagen die biefstukken groen
en waren doordrenkt van paardenzweet.
“Ik heb hier nog een lekker stukje liggen
van een ruiter die me dat vorige week
als geschenk gegeven heeft. Heb je er zin in?” Pjotr wou kotsend de smidse uit lopen.
“Ik maak maar een grapje,” zei opa.
“Ik heb helemaal geen biefstuk en trouwens, de Tataren aten die zelf ook niet op,
maar gaven ze aan hun honden.”
Zijn opa werd ziek, zijn papa was meestal zat en Pjotr was het ook zat in zijn dorp.
Niet alleen de meester spotte met de globetrotter fantasieën van Pjotr. Het hele dorp lachte mee.
Jullie wereld is niet groter dan een konijnenkeutel, dacht Pjotr. ik wil de hele wereld zien, zonder einde.
Een plan had hij niet.
Vertrekken was het belangrijkste.
Hij zou wel zien waar hij uitkwam.
De enige reservekleding die hij had was een extra onderbroek. Die nam hij mee en twee gedroogde haringen, een stuk brood en een blini.
Meer durfde hij niet mee te nemen.
Toen zijn mama nog leefde, vertelde zij vaak
hetzelfde grapje, om Pjotr duidelijk te maken
dat er ook in de winkels weinig eten was.
Het grapje ging als volgt:
“Er komt een man in de winkel en vraagt :
“mag ik vier plakjes Kolbasu-worst.”
Daarop zegt de mevrouw van de winkel:
“breng mij een Kolbasu-worst
en ik zal er vier plakjes van snijden.”
Hij vertrok in de nacht. Om niet op te vallen.
Maar iedereen sliep vredig.
In zijn dorp gebeurde nooit iets.
Het dorp was maar enkele straten groot.
Na enkele minuten stond hij al in de buitenwereld. Toch stapte hij haastig door.
Er zou maar eens iemand toevallig deze nacht
ook buiten het dorp moeten zijn.
Hij zag niemand.
De hele dag zou hij geen mens tegenkomen.
Maar dat vond Pjotr niet erg.
Wanneer ik de wereld wil rondreizen,
moet ik niet na één dag treuren dat ik niemand zie. Trouwens, ik heb niemand nodig. Zeker niet
van mijn dorp. Ik kan gerust alleen zijn
en ik zal genoeg nieuwe mensen leren kennen.
Hij genoot van zijn vrijheid. Zonder school,
zonder op het land te moeten werken.
Voor het eerst kon hij in het hoge gras zitten niksen en naar de insecten kijken die langs hem kropen. Hij hoorde dierengeluiden die hij in het dorp nooit had opgemerkt.
’s Middags at hij een blini en een haring.
’s Avonds de tweede haring met het stuk brood. Hij voelde zich al een beetje wereldreiziger
en feliciteerde zichzelf omdat hij
lang voor het donker werd
naar een geschikt plaatsje zocht om te slapen.
Het malse mos leek hem zachter
dan zijn bedje thuis en wanneer hij die lage struik met enkele takken gebladerte aanvulde
lag hij gezellig uit de wind.
Hij keek naar de hemel en telde de sterren
die naar hem knipoogden en fantaseerde
over de reizen die hij vanaf nu zou maken.
Het eenvoudigste is van altijd rechtdoor te gaan, wist hij. Dan passeer je al vele landen
en wanneer je dan terug op je vertrekpunt komt, ga je in plaats van naar links of rechts,
naar boven of naar beneden.
En daarna een beetje schuin.
Hij balde een vuist tot een denkbeeldige wereldbol en trok er met zijn andere hand reisroutes over.
Een goed plan is een eenvoudig plan.
Zo viel hij in slaap. Nu ook de nacht echt viel
werd het frisser in het bos. Hij werd er wakker van
en besefte dat hij geen dekentje mee had.
Hij trok dan maar zijn reserve onderbroek over zijn hoofd, met de voor- en achterkant op zijn oren,
zodat zijn mond, neus en ogen in een beengat staken.
Wanneer ik het mos van de grond kan lostrekken
zodat het nog bij elkaar blijft dan kan ik mij
daar misschien in rollen. Het lukte hem wonderwel.
Ik ben Pjotr de globetrotter,
zei hij zachtjes tegen zichzelf.
Ik beloof mezelf dat ik altijd een oplossing zal vinden. Want dat is wat een echte wereldreiziger moet doen.
Een wereldreiziger is een uitvinder
voor grote en kleine dingen. Omdat het moet. Omdat hij alleen op zichzelf kan rekenen.
En dit is mijn eerste uitvinding:
Pjotr, de eerste levende blini,
de opgerolde pannenkoek
met menselijke vulling.
Bij die vrolijke gedachte viel hij terug in slaap.
In zijn slaap hoorde hij nog altijd de geluiden van de nacht: de wind in de bomen,
krakende takken, een brullend everzwijn
of het burlen van een hert,
de oehoe van een uil dichtbij.
Pjotr hoorde het in zijn slaap,
maar het stoorde hem niet.
Tot hij een gegrom van wel heel dichtbij hoorde. Hij kon het zelfs ruiken en voelen.
Het was een wolf die zo dichtbij
zijn hoofd hing dat hij de warme adem in zijn gezicht voelde. Met daarbij de zekerheid dat wolven nooit hun tanden poetsen.
Dat laatste dacht hij waarschijnlijk niet,
want Pjotr had op die leeftijd ook nog nooit een tandenborstel gezien.
Hij hield zijn ogen zo goed als gesloten. Op een streepje na, zodat hij onopvallend door zijn wimper in het donker kon kijken. Je kreeg geen hand tussen de muil van de wolf en de neus van Pjotr. Toch had Pjotr geen angst. Hij probeerde zich in te beelden wat de wolf nu zou denken. Misschien had die nog nooit een mens gezien. Zeker niet eentje met een propere onderbroek op zijn kop bedekt met een dekentje van mos. Wolven zijn niet slim. Zelfs wanneer deze wolf al eens een mens had gezien, zou die Pjotr niet herkennen, zelfs niet ruiken. Het groene mos deed niet aan mensen denken en die onderbroek, propertjes gewassen, ook niet.
Wat nu, dacht Pjotr.
Wat zou een globetrotter doen in dit geval?
Ik ben niet bang van deze wolf,
maar ik kan hem wel bang maken.
Deze wolf is alleen maar nieuwsgierig. Zonder vooraf te bewegen,
met zijn hoofd nog piepend uit het beengat van zijn onderbroek riep hij zo luid
een kinderstemmetje roepen kan
“BOEH”.
De wolf sprong wel meter hoog
en vluchtte kajietend weg.
Pjotr gooide het donsdeken van zich af
en stak beide armen in de lucht.
Nooit zal ik nog bang zijn.
Niet in het donker, niet bij enge geluiden, niet van wilde dieren. En zeker niet van mensen.
Met zijn armen nog omhoog en zijn onderbroek op zijn kop voelde hij pas hoe koud het was. Toen dacht hij aan zijn bedje thuis, aan de warmte in de smidse en vooral ook aan de honger die hij voelde knagen in zijn buikje. Voor morgen en de dagen die zouden volgen had hij geen eten meer. Hij besloot van toch maar terug naar huis te gaan.
Dit was een geweldige ervaring. Maar hij was niet voldoende voorbereid. Volgende keer neem ik meer kleren mee en eten en een mes. Een groot scherp mes, dat heb ik nodig.
In het dorp wist iedereen dat hij verdwenen was, maar niemand was hem gaan zoeken.
Er veranderden wel een paar dingen.
De dorpelingen gaven de meester de schuld van Pjotr zijn vertrek.
Hij mocht om te beginnen
niet meer spotten met Pjotr zijn dromen. Ook moest hij Pjotr landkaarten geven en hem tonen dat wie naast het Oeral-gebergte woont, niet zo makkelijk de wereld in kan trekken. Die bergketen is meer dan tweeduizend
kilometer lang.
Aan de overkant kom je in Azië terecht waar heel andere mensen wonen
die een heel andere taal spreken.
Dit deed Pjotr nog meer dromen. Kan ik dan geen boeken krijgen zodat ik kan leren over verre landen en hoe de mensen daar wonen?
Hij kreeg alle boeken die hij wou. Misschien zou hij dan wel braaf in het dorp blijven.
Zijn opa had Pjotr beter begrepen.
Opa kwam met papa overeen dat Pjotr
niet meer op het land moest werken,
maar dat opa hem zou opleiden in de smidse. Wanneer hij hoefijzers kan smeden
en op de paarden hun poten plaatsen,
kan hij naar andere dorpen in de streek rijden
om daar de paarden van nieuwe schoenen te voorzien.
Misschien kan hij wel wilde paarden temmen en verkopen?
Pjotr was in de wolken. Hij leerde vuur maken, het ijzer smelten, hoefijzers vorm geven, de ijzers op de hoeven van de paarden nagelen, bijvijlen waar nodig en vooral: hij leerde als geen ander omgaan met paarden. Het duurde niet lang of hij was een uitstekend ruiter en, nog belangrijker, hij leerde met paarden praten.
PJOTR DE PAARDENKENNER
Als er tijd over was zat hij over zijn boeken gebogen. Hij leerde over Chinezen in Azië, zwarten in Afrika, indianen in Amerika. Hij prentte alles in zijn hoofd. Zelfs stromen en rivieren, grote steden en bergen. Niemand in het dorp wist meer over de wereld dan hij. Ook de meester die Pjotr boeken gaf luisterde nu als een kind als Pjotr over de wereld buiten hun dorp vertelde.
De mensen kenden hem ondertussen
als Pjotr de paardenkenner.
Pjotr maakte er zijn kenmerk van.
Op hoeven die hij smeedde klopte hij vooraan in de tip PPK: “PJOTR PAARDEN KRACHT”.
In een boek over de oude Grieken had hij gelezen dat zij in hun reusachtige tempels
ijzeren ankerpunten met lood overgoten. Daardoor ging het ijzer minder snel roesten.
Hij probeerde het ook met zijn hoefijzers. Wanneer hij ze vorm had gegeven en er zijn PPK had ingehamerd
goot hij er een laagje kokend lood over.
De paarden leken wel op zilveren schoentjes te lopen. En het ijzer ging minder snel roesten, vertelde Pjotr er altijd bij.
Iedereen die ervan hoorde wou zijn paarden met hoefijzers van Pjotr laten beslagen.
Zijn opa was er niet echt blij mee.
Zo’n drukte in zijn smidse
had hij op zijn oude dag liever niet gehad. Opa wist als geen ander dat een paard eigenlijk geen hoefijzers nodig heeft.
Het geeft een paard meer problemen dan het er voordeel bij heeft.
Zeker als je de hoeven niet om de vier tot zes weken
laat onderhouden. Maar ja,
het is een broodwinning,
wist opa. Hij had het zijn hele leven gedaan
en nu werd Pjotr er zelfs rijk mee.
Pjotr kon in ieder geval genoeg sparen om zijn droom te verwezenlijken.
Ooit zou hij de wereld intrekken, dankzij zijn opa en de paarden.
Pjotr las boeken over verre landen
maar ook verhalen van Dickens
over het leven
van de gewone mensen
in Engeland en van Karl May over cowboys en indianen in Amerika.
Hij hield van de indianen
maar voelde zich eerder cowboy.
Op een keer las hij dat cowboys
door het vele paardrijden rondstapten met O-benen.
Alsof ze nog op hun paard zaten. Het duurde niet lang of hij liep ook
met O-benen rond
in het dorp.
In gedachten was hij een cowboy.
Tot er iemand vroeg :
”hé, Pjotr heb jij in je broek gekakt?”
Plots had Pjotr geen O-benen meer. Maar dat was de laatste keer
dat er nog met Pjotr gelachen werd.
Het dorp beschouwde hem
ook niet meer als Pjotr de dromer.
Iedereen wist dat hij met paarden kon praten,
dat hij meer van de buitenwereld wist
dan wie ook en dat hij jonge mensen
met die buitenwereld liet kennismaken via de reizen die hij voor hen regisseerde.
REIZEN PJOTR
Pjotr was de slimste van allemaal.
De avontuurlijke tochten die hij
voor jonge mensen organiseerde langs de oevers van de Kama, gebeurden op zijn paarden met
de zilverkleurige hoefijzers.
Iedereen die aan zijn tochten deelnam wou ook het geweldige Pjotr Globetrotter-mes hebben. Toen hij destijds als tienjarige
op avontuur trok,
had Pjotr zich voorgenomen
dat hij volgende keer een stevig mes moest meenemen.
Nu hij de geheimen van de smederij kende kon hij zijn spectaculaire mes zelf maken.
Het mes leek eerder een klein zwaard. Lang en breed maar zo superfijn en scherp.
Hij kon er zijn baard mee scheren. Wat hij graag en met veel vertoon deed als er
toeschouwers
in de buurt waren.
En zoals smeden vroeger hun messen graveerden, schreef Pjotr in het lemmet
van zijn mes :
“Pjotr Globetrotter-mes”.
Het handvat was op maat en vorm
van de knoestige vuist van Pjotr.
Wie een Pjotr Globetrotter-mes in handen hield, liep aan het handje van de grote Pjotr.
Wanneer hij bij de trektochten voorop reed
, stak hij zijn mes als een zwaard hoog in de lucht. Niemand durfde hem na doen.
Alleen Pjotr mocht dat doen. Dat hoorde zo. Alleen zijn mes mocht in de lucht steken
en glinsteren in de zon.
Het leek alsof hij zijn troepen ten aanval voerde, terwijl het niet meer dan een pleziertocht was.
Hoewel, eenvoudig waren die tochten ook niet.
Je moest om te beginnen kunnen paardrijden. Je moest bereid zijn in openlucht te slapen, zonder bed, zonder tent.
Je moest bereid zijn te eten wat in de natuur te vinden was.
Zo was er elke dag wel vis uit de Kama-rivier. Als je hem al kon vangen.
Zoals Pjotr vissen ving was fantastisch
om zien maar moeilijk na te doen.
Want Pjotr viste ook met zijn mes. Hij kon roerloos in het water staan tot de vissen dachten dat hij een boom was die er altijd al gestaan had maar die ze zich even niet herinnerden. Een vis heeft een kort geheugen. En dan kliefde het mes van Pjotr als een bliksem door het water, sneller dan een vis ‘blub’ kon zeggen.
Pjotr leerde zijn reizigers ook naar ander voedsel zoeken. Dat was makkelijker.
Op zijn aanwijzen leerden ze kruisbessen
en appelbessen zoeken. Verder ook vijgen, bospaddenstoelen, eekhoorntjesbrood, hazelnoten, kastanjes, klavertjes, paardenbloemen en madeliefjes. Iedereen liep met een boog rond brandnetels,
maar Pjotr leerde hen ook witte dovennetel kennen, waarvan de bloemetjes zoet waren als honing.
Overdag vingen ze vis en zochten ze naar vruchten en kruiden.
’s Avonds werd het gevonden voedsel bij een groot vuur klaargemaakt.
Het eten was eenvoudig, de sfeer uitzonderlijk.
Wanneer ze brandnetelsoep maakten, vertelde Pjotr dat alleen de bovenste topjes
van de brandnetel lekker zijn.
In één snelle beweging hakte hij met zijn mes, alsof het een zeis was, de topjes van de netels die in een sierlijke boog recht in de soepketel vlogen. Niemand deed hem dat na.
Wanneer ze wilde kastanjes vonden,
aten ze die als nagerecht. Gepoft in het vuur.
En wie haalde de kastanjes uit het vuur?
Pjotr haalde kastanje na kastanje uit het vuur
alsof hij pluisjes van zijn hemd plukte.
Het leek een goocheltruc.
Met open mond zaten ze er naar te kijken.
Wie overmoedig Pjotr probeerde na te doen, moest snel en gillend zijn hand uit het vuur trekken. “Ik had je gewaarschuwd”, zei Pjotr dan kalm.
Hoe hij het vuur kon verdragen bleef zijn geheim.
Hij kon zijn reisgezellen de hele avond bezig houden. Hij was een goede verteller en had altijd nog
een trucje achter de hand.
Zo had hij een toneeltje met zijn paard ingestudeerd. Iedereen zat in een cirkel rond het vuur.
Pjotr stond buiten de cirkel met zijn paard, dat met zijn staart naar het publiek stond.
Pjotr vroeg iemand in de kring naar zijn naam en ging dan zijn paard vertellen waar die persoon in de kring zat. Zonder fout stapte het paard iedere keer naar de genoemde persoon.
Het was een amusante vertoning.
Het paard leek wel een verklede mens, zo goed speelde het mee. Je zag het paard luisteren, instemmend ja knikken, soms heftig nee schudden of beginnen hinniken. Dan speelde Pjotr of hij boos was en zei bijvoorbeeld : ”neen, Lykos, je mag niet lachen met de mensen hun naam. Ik heb jou wolf genoemd, misschien vinden anderen dat ook gek. Ga nu maar gewoon die persoon zoeken.” Soms deed het paard of het aarzelde en keerde dan terug naar Pjotr als om te zeggen: “leg dat nog eens uit…”
Op het einde van de avond zongen ze telkens met veel overtuiging het lied van de kozakken. “Ho, de kozakken, laten de moed niet zakken, wacht eens mannen want mijn paard moet…”
en wat dat paard dan moest werd niet gezongen, maar iedereen wist het maar al te goed dat het rijmde op zakken. Wie het niet begreep zou het seffens wel ruiken.
Voor ze gingen slapen werden de paarden
in een cirkel gezet als beschermingsmuur. Terwijl de jonge avonturiers in die cirkel sliepen, kregen ze de geur van paardenmest er gratis bij. Die dampen zijn goed voor je longen,
vertelde Pjotr dan. En iedereen geloofde hem.
Iedereen wou bij hem zijn. Iedereen wou bij hem blijven. Wanneer de tocht na een week al weer voorbij was, wilden sommige jongeren geen plaats maken voor een andere groep.
Om van het probleem af te zijn benoemde Pjotr hen soms tot zijn assistenten. In het begin werkte dat goed, want de assistenten wisten wat er moest gebeuren en namen de vervelende taken uit zijn handen, zodat hij meer tijd vrij had om de mensen te amuseren. Het nadeel was dat er op die manier minder plaats over bleef voor nieuwe avonturiers.
Pjotr kon daar mee leven. Voor hem waren die tochten een manier van leven geworden. Vroeger wou hij alleen zijn. Nu vond hij het niet meer erg dat er altijd mensen rond hem hingen. Hij was vriendelijk voor iedereen, maar voor niemand in het bijzonder. Ook dat veranderde. Toen Petrova kwam.
PJOTR EN PETROVA
Petrova was niet zo maar een van de vele juffertjes die eens mee op avontuur wilden. Petrova was een beroemdheid. Een absolute topatlete, die over heel de wereld bekend was als een van de beste hoogspringsters van haar tijd. Wanneer zij stapte leek ze vertraagd te zweven op haar slanke benen waar geen einde aan leek te komen. Ze had bovendien een volmaakt en gaaf engelengezicht waar je niet kon van wegkijken. Ook omdat ze zelf iedereen aanstaarde met haar grote blauwe ogen die altijd droevig stonden. Ook al was ze beroemd en wondermooi, gelukkig zag ze er niet uit.
Ze was dankbaar voor de kansen die ze kreeg en voor het publiek dat overal en altijd voor haar supporterde, maar op de duur voelde ze zich verdrinken in al die aandacht. Ze wou vrij zijn. Toen ze hoorde vertellen over Pjotr, was ze jaloers. Die kan werkelijk gaan en staan waar hij wil. Die kan met zijn paarden rondtrekken langs de flanken van de Oeral, weg van alles en iedereen. Die voelt geen druk om te presteren, aan hem werden geen eisen gesteld, die kon leven op het ritme van de natuur. Die kon leven zoals hij zelf wou. Petrova had er geen idee van hoe hard Pjotr hier had voor gewerkt.
Het liet haar niet meer los. Ze moest weg. Niet zoals Pjotr die de wijde wereld in wou.
Petrova wou weg van de wereld
die altijd maar meer van haar wou.
Op een dag vluchtte ze haar land uit
met één doel: Pjotr vinden.
Hij zou haar redden,
bij hem kon ze onderduiken. Bij hem zou ze de vrijheid vinden
waar ze zo naar verlangde.
Petrova liet alles achter haar toen ze zich inschreef voor de avonturentocht van Pjotr.
Zij was de eerste deelneemster waar Pjotr zelf aan vroeg of ze zijn assistente wou worden.
Niet omdat ze zo mooi was,
niet omdat ze beroemd was, maar omdat zij overal geweest was
waar Pjotr van droomde.
Hij was, echt waar, jaloers op haar.
Hij mocht nog zo veel lezen over verre landen.
Petrova was er geweest. Als hoogspringster. Op de olympische spelen van Rome,
Tokio, Mexico. Op toernooien in Amerika, Brazilië, Cuba, Australië.
Zo vele plaatsen waar hij had willen gaan, was zij geweest. Altijd voor korte tijd
en vooral in sportstadions,
maar zij had echt andere mensen leren kennen. Gele, zwarte, bruine, blanke.
Zij had met hen aan tafel gezeten,
zij had hun taal gehoord, gezien hoe ze leefden, terwijl Pjotr alleen met de mensen rondom hem en ja, ook met paarden kon praten.
Hij moest en zou alle mogelijke talen leren. Vanaf nu. Al moest het dan uit een boek.
Hij was natuurlijk niet de enige die stond te springen
om met Petrova te kunnen praten. Iedereen die mee
op reis was wou haar horen vertellen. Over wat zij
had meegemaakt. Hoe het leven was in die verre landen.
Pjotr gaf graag een deel van de avond aan Petrova. Zelf vertelde hij over de natuur en de reis
die ze aan het maken waren.
Petrova vertelde over de reizen die zij als hoogspringster had gemaakt. Pjotr vond het niet erg dat het publiek haar verhalen interessanter vond. Hij vond dat zelf ook.
Pjotr ging helemaal voor de bijl toen zij op een avond
bij het kozakken-lied opsprong en een perfecte kozakkendans uitvoerde, de armen gekruist, de lange benen op het ritme voor zich uitgooiend terwijl zij bijna in hurkzit zat.
Hij werd zowaar verliefd op Petrova.
Hij wist niet wat hem overkwam.
Lieve Petrova, was alles wat hij kon denken
en hij stortte zich enthousiast mee in een wilde kozakkendans. Natuurlijk ging hij compleet onderuit.
Maar Petrova was zo lief van hem recht te trekken
alsof het afgesproken was.
Spontaan begon zij een polka-dans met hem.
Het publiek dacht dat het een ingestudeerd nummer was.
Zij lieten het danskoppel even alleen onder luid applaus ronddansen, maar sprongen dan mee in de dans.
Iedereen dacht al snel dat Petrova en Pjotr ook echt een koppel waren.
Toen ze echt een koppel werden, mocht iedereen het zien.
Aan hun verliefde blikken,
aan de manier hoe
ze in hun optreden elkaar de voorrang gaven,
aan de binnenpretjes die ze hadden
en duidelijk maakten dat ze meer in hun leven deelden dan hun verhalen en dans bij het kampvuur.
“Pjotr reizen” werden “Pjotr en Petrova reizen” .
De assistenten noemde hen vertederd “PéPé”.
Ze wisten niet dat PéPé in andere landen
oud mannetje of opaatje betekende.
Natuurlijk was de wereld benieuwd
hoe het verder met de mooie Petrova ging.
Zo kwam er wel eens een tv-ploeg op bezoek en verschenen er reportages in binnen- en buitenlandse kranten, maar eigenlijk werd hun rust niet echt verstoord.
De Pjotr en Petrova reizen trokken zo een aantal jaren zorgeloos voorbij.
Het gebeurde nog wel dat hij terugdacht
aan zijn grootse plannen om de wijde wereld
in te trekken.
Zeker op momenten als Petrova over haar reizen vertelde of wanneer ze door buitenlandse kranten werd geïnterviewd.
Maar dat ging snel voorbij, want het leven
was goed en ze waren gelukkig samen.
HET PJOTR CIRCUS
Hun avondshow werd steeds meer uitgebreid. Pjotr had messenwerpen geprobeerd, maar hij werd zenuwachtig van het publiek dat voortdurend ‘Oh’ en ‘Ah’ riep omdat ze angst hadden dat hun geliefde Petrova een mes in haar buik, arm of oog zou krijgen.
Hun paardennummer had meer succes.
Pjotr sprong van zijn rijdende paard en er terug op, Petrova stond recht op de rug van het paard,
Pjotr liet het paard met zijn poot rekenen
en Petrova sprong ruggelings over het paard heen.
Ze had dat geleerd van Dick Fosbury
op de olympische spelen van Mexico.
Die werd kampioen door als eerste ruggelings
te springen.
Maar ruggelings over een paard springen
had niemand ooit gezien.
Ze sprong niet alleen over de rug van het paard, maar soms ook over de kop van het paard.
Dat was niet zonder gevaar.
Als je de lat raakt bij het hoogspringen valt die lat gewoon neer.
Een paard is geen lat. Een paard is als een muur. Bovendien een muur die kan bewegen.
Natuurlijk was Petrova een hoogspringster met wereldklasse, maar dit was meer circus dan sport.
Daarbij moest ze rekenen op de hulp van Pjotr. Die moest het paard
rustig houden.
Dat deed hij door met het paard
te praten. Met zijn hoofd tegen de kop van het paard. Het paard mocht niet schrikken en bewegen wanneer Petrova kwam aangelopen.
Alles moest perfect zijn.
Soms nam ze haar aanloop
en in plaats van te springen liep ze gewoon aan het paard voorbij.
De mensen dachten dan dat ze een grapje maakte.
Of ze liep aan om over de kop te springen
en dook toch opnieuw over de rug.
Het publiek besefte hoe moeilijk het was
en hield de adem in tot Petrova gesprongen had om dan los te barsten in het luidste en langste applaus van de avond.
Petrova werd in haar sportcarrière door tienduizenden toegejuicht. Hier bij het kampvuur zat niet eens veertig man.
Misschien deed ze wel zo’n gevaarlijke sprong omdat ze hongerde naar dat geweldige applaus van vroeger?
Wie die spanning avond na avond van nabij meemaakte wist dat er ooit iets zou mislopen. En die avond kwam er inderdaad.
Het was die dag heel warm geweest.
De warmte had iedereen meer dan gewoonlijk vermoeid. Ook de paarden.
Ook Pjotr en Petrova.
Voorlopig verliep alles goed.
Er werd minder gegeten
en met de warmte meer gedronken.
Het kozakken-lied werd wel gezongen
maar de dans werd overgeslagen
en ook de Polka was korter dan anders.
Maar verder ging alles zijn gewone gangetje. Misschien was de concentratie minder?
Petrova had al in handstand
op de rug van het paard gestaan
terwijl het in rondjes liep.
Pjotr had het paard bij de teugels genomen
en het naar zich toegetrokken.
Het paard luisterde zoals gewoonlijk naar Pjotr, die zijn hoofd tegen de kop van het paard hield.
Petrova begreep dat ze haar sprong kon voorbereiden. Maar toen ze over de rug van het paard sprong,
had het paard niet helemaal stil gestaan.
Zo kon ze niet over de kop van het paard springen.
Maar Petrova had er alle vertrouwen in dat Pjotr het paard op het goede moment toch compleet stil zou krijgen.
Ze zag hoe Pjotr met het paard praatte.
Ze zag hem lachen. Het paard gaf nog kleine knikjes.
Pjotr keek naar haar. Ze mocht aanlopen.
Het publiek voelde Petrova als een verfrissende werveling door de warme lucht passeren.
Ze keken haar na wanneer ze zich keerde
en afstootte.
Petrova ging de lucht in, leek voldoende hoogte
te maken ondanks de afstoot in het mulle zand.
Nu mocht er niks mislopen.
Eens de sprong ingezet kun je er niks meer aan veranderen. De springer moet zeker zijn van zijn sprong en blind vertrouwen
dat hij zijn doel bereikt.
Maar zijn doel was niet een lat overschrijden, maar een paard. Zo stevig als een muur.
Een muur die bovendien kon bewegen…
Niemand kon zeggen wat er precies gebeurde.
Sprong Petrova te laag?
Schrok het paard en bewoog?
Had Pjotr het dan toch niet goed in de hand?
De klap was hard toen Petrova met de snelheid
van haar sprong tegen de hals van het paard smakte. Het paard viel en stampvoette.
Pjotr lag er half onder,
Petrova rolde er over en bleef bewusteloos liggen.
Het publiek gilde en liep alle richtingen uit.
De chaos was compleet.
Een student geneeskunde ontfermde zich over Petrova.
Haar nek lag in een vreemde hoek, maar gebroken was die niet, want toe ze bij bewustzijn kwam kon ze hem met veel pijn lichtjes bewegen.
Haar sleutelbeen en schouderblad leken wel gebroken.
Ze kon haar benen niet bewegen. Was zij verlamd? Had ze ook haar ruggengraat gebroken?
Ze zaten daar in de bossen, de nacht viel. Draagbare telefoon bestond nog niet.
Het dichtstbijzijnde dorp lag wel
een volledige dag stappen vandaan.
Petrova op een paard laden was uitgesloten.
Een draagberrie achter een paard aanslepen zoals in cowboyfilms was op dit terrein niet mogelijk.
Met doeken werd Petrova zo goed mogelijk
ingebonden. Zo was haar nek toch beveiligd.
Vervolgens werd ze voorzichtig op een draagberrie gelegd die snel gemaakt was met dunne stammetjes
van berkenbomen die je hier overal kon vinden.
Het feest was omgeslagen in een drama.
Toch werd er niet geaarzeld en stilzwijgend en eendrachtig werd de lange tocht aangevat,
alsof ze er jaren voor getraind hadden.
Er waren genoeg mannen die om beurt de berrie konden dragen. En zij die niet droegen begeleiden de berrie te paard.
Ze maakten de weg zo goed mogelijk vrij en zorgden met hun fakkels dat de dragers genoeg licht hadden.
Als je niet wist wat er aan vooraf gegaan was, zou je betoverd kunnen worden door deze sprookjesachtige stille tocht door het bos. De dragers en ruiters waren wel geen kabouters, maar op zijn minst was Petrova op de draagberrie ook met haar pijn en ingewikkeld in doeken mooier dan sneeuwwitje. Het licht van de dansende fakkels scheen op de ernstige gezichten en vergrootte de schaduwen tegen de achtergrond van het berkenbos.
Er werd een ruiter vooruit gestuurd. Misschien kon er dan hulp tegemoet komen vanuit het hospitaal. Liefst een dokter
die kon vaststellen wat Petrova
al dan niet gebroken had.
En verplegenden met echte draagberries.
Het was al ochtend wanneer Petrova
in het kleine dorpshospitaal onderzocht
kon worden.
Van het moment dat ze wisten wie hun patiënt was, contacteerden ze een groter hospitaal.
Uit angst zelf iets fout te doen.
Pjotr die de reis mee had gemaakt en er helemaal niet zo erg aan toe was, werd niet eens onderzocht of bekeken.