PJOTR WIL ROODHUID WORDEN
Vroeger las hij alles wat hij in handen kon krijgen over cowboys en indianen.
Nu wou hij die verhalen eindelijk zelf meemaken. Hij wou in een tipi wonen.
Hij wou met de indianen
over de prairie draven. Hij wou cowboys met hun kudde opjagen en omcirkelen,
nadat hij eerst van boven op een berg rooksignalen
had doorgezonden naar zijn stamgenoten.
Hij zou de grootste indianenhoed met veren maken,
die achter hem zou wapperen in de wind.
En elke avond zou hij de strijdbijl begraven
en met het opperhoofd bij de totempaal de vredespijp roken.
En wie weet leerde hij wel een mooie squaw kennen,
zijn Pocahontas, die zijn Petrova zou doen vergeten.
Hij voelde zichzelf altijd meer indiaan dan cowboy.
Want hij kon als de beste met paarden om.
De indianen zouden versteld staan hoe hij met paarden kon praten. En, hij was een betrouwbare messenwerper.
Hij moest nog wel zijn messen wisselen voor bijlen, Tomahawks, zoals de indianen hun bijlen noemden.
Maar dat zou lukken.
Misschien zouden de indianen hem wel Tomahawk noemen, of Mustang Pjotr, naar het uitgestorven indiaanse paard.
En hij zou nachtenlang met hen rond de totempaal de zonnedans dansen. Tot de uitputting er op volgde. Pas dan zou hij een van hen zijn. Want als de zonnedans de band tussen natuur, dier en mens versterkt, zou het ook de band tussen de indiaan en Pjotr versterken.
Hij zou beginnen met tegen alle indianen vriendelijk “Ugh” te zeggen.
De kans was groot dat de indianen niks terug zegden, want indianen zeggen niet veel, maar erg was dat niet. Hij zou “Ugh” zeggen. En mocht er al eens eentje boos kijken, zou hij doen alsof hij verkouden was
en in feite “kuch, kuch” had gezegd.
Maar eerst moest hij zien weg te komen bij die vriendelijke ijshockeyers.
Die hadden ondertussen naast de ijsbaan
een klein museum voor hem ingericht,
waar zijn sleden stonden opgesteld en een piramide in iglo-blokken. Er was een kennel voor zijn poolhonden, die iedere dag voor een slede werden gespannen om ze in vorm te houden. Kandidaten voor een ritje met de slee waren er genoeg.
Pjotr had gehoord dat er niet zo ver vandaan indianen woonden.
Maar hoewel die indianen misschien wel de tofste en meest echte indianen waren die er overbleven, wou hij hen niet eens ontmoeten.
Hij had genoeg kou geleden. Hij wou naar het Zuiden. Pjotr wou naar indianen die in bloot bovenlijf
in de warme zon over de prairie reden.
De dichtstbijzijnde prairies lagen minstens duizend kilometer ver.
Pjotr had er geen idee van dat de indianen waar hij vroeger over gelezen had de Sioux,
de Apachen of de Cherokee nog eens duizenden kilometer verder gewoond hadden.
Maar een echte globetrotter rekent niet in kilometers. Die reist in rechte lijnen over de wereld. Naar het Zuiden, naar het Westen. Zonder landkaart en zeker niet met een stratenplan in de hand.
PJOTR BIJ DE INDIANEN
Hij nam afscheid van zijn poolhonden en
gaf alle hockeyspelers een flinke schouderklop.
Die voelden dat toch niet met hun beschermingsstukken. Zoals het een globetrotter past, nam hij alleen
de hoogstnodig bagage mee.
Geld en een propere onderbroek,
daar kom je al ver mee, wist hij uit ervaring.
Dit keer had hij zichzelf ook getrakteerd
op een gigantische indianenhoed die tot halverwege zijn rug hing en die meer leek op een Italiaanse vlag, met zijn rood-wit-groen geverfde veren.
Met die hoed op deed hij autostop. Hij had geluk. Een mammoet-truck voor grote afstanden bracht hem bijna tot in indianengebied.
Pjotr verkoos de laatste dagtrip in een gewone pick-up truck te doen. Hij wou in bloot bovenlijf in de open laadbak zitten. Met zijn verenhoed op. Zo kon de zon zijn vel verbranden en werd hij vanzelf een beetje een roodhuid tegen de tijd dat hij bij de echte indianen zou arriveren.
Het eerste dat verbrandde was zijn joekel van een neus. Maandenlang had die de koudste temperaturen moeten trotseren. En dan nu die felle zon. Na een halve dag leek die niet meer op een neus maar op de grootste aardbei die je ooit zag, zo eentje waar je toch niet graag in zou bijten. Zo rood, zo hobbelig, zo vol zwarte puntjes. Met een beetje verbeelding kon je zijn uithangende neusharen zien als het groene steeltje van de aardbei.
Pjotr leek helemaal niet op de indiaan die hij hoopte te zijn. Hoe hij daar op die laadbak zat, zou je eerder denken aan een carnavalswagen die op een slechte wijze met de indianen wou spotten. Zo werd hij ook ontvangen in het indianenreservaat Wind River van Wyoming.
“Heeft er iemand deze clown besteld?” hoorde hij zeggen.
Hij deed vlug zijn indianenhoed af
en trok een hemd aan. Dat schuurde over zijn verbrande vel.
Iedereen die hem passeerde bekeek hem
alsof hij in zijn broek had gekakt.
Ze sloten half de ogen en trokken hun neus op.
Hij begon zelf te twijfelen.
Zo onopvallend mogelijk wreef hij met zijn hand
over zijn gat en bracht die vlug langs zijn neus.
Dat kan het niet zijn.
Dacht men dat zijn neus vals was of dat hij een vreselijke ziekte had?
Zij droegen wel gewone kleren,
maar aan hun gezicht kon je zien
dat het indianen waren.
Met hun getaande huid en hun rechte neus.
En daar stond hij met zijn joekel van een neus die,
zo leek het, nog voor zijn ogen groeide tot een fruitkorf met aardbeien, frambozen, stekelbesjes en lychees.
Hij besefte nu dat het een belachelijk idee was geweest
van in een souvenirwinkeltje een indianenhoed te kopen. Niemand droeg dat hier. En ja, hij wist nog wel dat je die veren met heldendaden moest verdienen.
Hij had zoveel veren op zijn hoed dat hij wel de grootste held van de wereld moest zijn. Slecht begin, dacht hij.
Er kwam iemand op een moto aangereden die hem teken deed van achter op te stappen. Zonder dat er een woord gezegd werd raapte Pjotr zijn spullen bij elkaar en stapte op de moto. Na een korte rit werd hij afgezet bij een mooie blokhut. Big Foot kwam naar buiten om hem te begroeten. Vroeger zou men hem het opperhoofd hebben genoemd, nu was hij een soort burgemeester van het reservaat.
Pjotr had bijna “Ugh” gezegd, hij slikte het woord in met een onhandig gekuch.
Big Foot stak zijn hand op en zei gewoon “hallo”.
Na het neuze-neuze van de Eskimo’s vond Pjotr dit toch beter. Big Foot vroeg hem wat hij hier kwam zoeken. Pjotr vertelde waar hij vandaan kwam en dat hij van toen hij kind was gedroomd had ooit bij de indianen te wonen. Hij zweeg over de cowboys en de jacht op bizons.
“Laat me jouw verenhoed eens zien”, vroeg Big Foot. Dan toon ik die van mij als opperhoofd
van de Arapaho-stam.
Pjotr de globetrotter werd nog roder dan hij al zag van het verbranden toen hij zijn verenhoed aan Big Foot gaf.
Die glimlachte en toonde zelf één Arendsveer.
Die stond voor kracht en moed.
“Wij dragen die niet meer. Tenzij op onze hoed. Maar zoveel veren als jij er hebt zie je alleen in films.
Als je een tijdje bij ons wil wonen zal ik je volgen en zullen we zien of je na verloop van tijd één veertje verdient.”
“Een veer van een raaf misschien. Die wordt gegeven
aan iemand die zich creatief of erg slim toont.
Een veer van een kraai is ook niet mis.
Dan ben je iemand die in evenwicht is met de natuur,
die een vooruitziende blik heeft en een bijzonder talent.
Een veer van een kolibrie of van een lijster wort meestal
aan onze vrouwen gegeven.
Maar ook mannen kunnen uitblinken in liefde en schoonheid en kunnen een veer van een kolibrie krijgen of wanneer ze een bron zijn van vreugde en tevredenheid zijn krijgen zij een veer van een lijster.”
Pjotr boog het hoofd voor zoveel wijsheid.
Toch wou hij weer gulzig antwoorden dat hij alle veren
wou hebben, maar knikte gewoon.
“Heb jij bepaalde talenten”, vroeg Big Foot.
“Vroeger noemde men mij de paardenfluisteraar”,
fluisterde hij bijna. “Ik ving wilde paarden en temde ze.
Ik trad er zelfs mee op, ik kon er mee praten en zij verstonden mij.”
“Dan toch een circusclown”, lachte Big Foot. “Had je dan van die grote clown-schoenen aan? Dan hebben wij toch iets gemeen.
Ik heet Big Foot omdat ik werkelijk uitzonderlijk grote voeten heb, kijk maar.”
Pjotr durfde bijna niet naar beneden kijken.
“Weet je, wij rijden geen paard meer.
De jongeren rijden nog het liefst op een crossmotor,
de ouderen met een pick-up truck.
Dat is handig. Maar als je wil proberen van paarden
te vangen ben je hier op de juiste plaats.
Hier in de Wild River Mountains is er keuze genoeg.
Omdat niemand er nog op jaagt zijn er steeds meer paarden
die in het wild leven. Misschien kan jij ons terug naar de paarden brengen. Maar dan enkel voor de sport.
Op de prairie achter bizons of cowboys jagen
is verleden tijd en van de film. Weet je dat de indianen vroeger meestal te voet gingen?”
Pjotr zag zijn beeld van cowboys en indianen stukje voor stukje afbrokkelen. Hij durfde niet naar de vredespijp en de strijdbijl vragen. Een totem hadden ze misschien nog wel behouden. Dat leek hem een ongevaarlijke vraag.
Big Foot kon zijn gedachten lezen.
‘Kom”, zei hij, “dan toon ik jou onze Totempaal”.
Pjotr schatte de totem vier meter hoog.
Je zag meerdere hoofden op elkaar,
prachtig uitgesneden in hout
en in felle kleuren geschilderd.
Het viel Pjotr op dat er bijna identieke kleuren gebruikt werden als in zijn indianenhoed.
Maar dit was echt.
Alle hoofden hadden kwade ogen en dikke lippen.
Het bovenste hoofd leek dat van een grote vogel, met rechte breed uitslaande vleugels, waarvan
de veren werden vastgehouden door slangen. Het was niet duidelijk of dat bovenste hoofd
een grote neus had of de bek van een vogel.
Maar omdat ook dit hoofd brede lippen en een brede rij tanden had, dacht Pjotr
dat het toch een gezicht van een mens moest zijn
en niet van een vogel. Een arend met een mensenkop.
Pjotr wou net iets over die grote neus zeggen wanneer Big Foot uitlegde dat een totempaal de geschiedenis van een familie vertelt. Die hoofden zijn die van zijn grootouders en die arend met mensenhoofd bovenaan, wat eigenlijk de dondervogel is, de grootvader van alle indianen, is hijzelf. Pjotr maakte een diepe buiging.
PJOTR IN DE LAATSTE TIPI
Pjotr mocht bij de indianen blijven. Er stond nog één tipi
in het hele reservaat. Daar mocht Pjotr in wonen.
Alle indianen woonden in houten huizen met badkamer
en een ingerichte keuken, terwijl Pjotr het in de tipi
zonder stromend water moest stellen. Maar dat vond Pjotr helemaal niet erg. Hij was eindelijk bij de indianen.
Hij mocht het hulpje zijn van Big Foot.
Via Big Foot leerde hij de meeste indianen kennen. Hij deed zijn klusjes met de hand, alsof er geen moderne gereedschappen bestonden. Eten maakte hij klaar op een vuurtje op de grond.
Pjotr was een zonderling die graag in bloot bovenlijf rondliep terwijl hij met zijn ene hand op zijn gat sloeg en met de andere op zijn mond gekke geluiden uitstootte. Zo speelde hij indiaantje als kind. De ouderen lachten een beetje met hem, maar de jongeren schoven graag aan voor zijn tipi en luisterden naar zijn verhalen over een wereld die zij niet meer kenden. Pjotr was blij met hun aandacht en toonde dat met cadeautjes. De speren en pijlen die hij zelf maakte, gaf hij weg. De jonge indianen vonden hem cool en namen de geschenken mee op hun brommer om ze thuis aan de muur te hangen. Hoewel hij wist dat roken niet gezond is gaf hij hen ook wel eens een vredespijp mee. Overal rond de tipi had Pjotr strijdbijlen begraven die de jongsten dan mochten zoeken.
Pjotr kon moeilijk begrijpen dat het Wilde Westen zoals hij dat uit boeken en films kende, al meer dan honderd jaar niet meer bestond. Toch wou hij die tradities laten voortleven. Toen hij op een dag vroeg hoe ze die perfecte rookwolkjes maakten als ze berichten uitstuurden, toonde de indiaan aan wie hij de vraag stelde zijn Smartphone. Veel makkelijker, beste vriend.
Ondertussen oefende hij stiekem of hij nog wel messen kon werpen. Vanaf het moment dat hij terug vlot en precies zijn doel trof, verving hij de messen door zelfgemaakte bijlen, zoals de indianen die hadden.
Zijn bezoekers hun mond viel open toen hij op een keer een bijl pakte en ermee naar een boom gooide.
Als hij zag hoe ze geschrokken waren,
zei hij met grote ogen: “hebben jullie die vlieg niet zien zitten ?”
Wanneer ze dichterbij gingen kijken en er geen vlieg
te zien was, reageerde hij met: “alle bizons nog aan toe. Die vlieg is gaan vliegen.”
Niemand had aandacht voor de grote houten roos waarop hij vijf harten had geschilderd.
Wanneer iedereen, nog niet helemaal bekomen
van de schrik, terug op zijn plaats zat, sprong hij recht
en gooide vijf bijlen één na één in de harten op de roos. Iedereen gilde, “wat een gek”, maar Pjotr lachte
terwijl hij beide handen naar boven stak, zoals de indianen doen om te laten zien dat ze niets verbergen.
”Vrienden,” zei hij, “ ik zou geen vlieg kwaad doen,
maar ik wil alles doen wat ik kan om jullie harten te veroveren.”
Maar om de harten van de stugge indianen te veroveren moest hij toch wat anders bedenken. Eerst vonden ze hem een rare kwiet, dan een gek en nu een gevaarlijke gek.
Big Foot had met hem te doen. Hij zag hoe Pjotr
zijn stinkende best deed en er toch niet in slaagde een beetje indiaan onder de indianen te worden.
“Zullen we samen naar de wilde paarden gaan kijken in de Wind River Mountains? Misschien moet je werk maken van je echte talent. Als het je lukt
kan ik je wel helpen een ranch uit te bouwen.”
Het duurde enkele dagen voor ze paarden tegenkwamen. Maar toen het zo ver was, stonden ze ademloos toe te kijken. Van ver zag je een grote stofwolk naderen en dan, nog voor je de paarden goed kon zien, hoorde je de hoeven honderdvoudig trappelen.
Het was of de aarde trilde.
Voor Pjotr klonk dit als muziek in zijn oren.
Het was wonderlijk om zien hoe zo’n grote groep paarden samen, zonder dat er iemand teken deed, gelijktijdig en gelijkmatig schuin en snel de bocht ingingen,
doordraafden en weer van richting veranderden.
Zoveel paardenkracht die ongeleid en vrij, schuimbekkend
en parelend in het zweet harmonieus hun instincten volgden
in dit ballet van de prairie.
Zo snel ze gekomen waren, verdwenen ze terug
in de verte.
Je zou kunnen denken dat deze wilde paarden bij toeval gegroepeerd ronddraafden.
Nu eens hier, morgen daar.
Pjotr wist dat ze een vast patroon volgden.
Dat ze morgen rond hetzelfde uur hier weer zouden passeren. Zonder dat er een baas was, zonder dat er een paard een uurwerk had of de weg had bestudeerd.
Elke dag kon het een ander paard zijn dat het op een lopen zette. Op een bepaald ogenblik hadden ze genoeg van het grazen en moesten ze hun kolossale spieren spannen en draven. Met de wind in hun manen en neusgaten, terwijl de vlokken schuim naarmate ze sneller en langer liepen als wolkjes van hen wegvlogen.
“Ik wil hier kamperen”, zei Pjotr tegen Big Foot. “Helemaal alleen. Ik weet niet voor hoe lang. Ik moet hen bestuderen. En dan zien we wel.”
Hij vond het te gek dat hij aan een indiaans opperhoofd durfde vragen van hem met de pick-up tot aan de rand van het natuurgebied te brengen en dan rechtsomkeer te maken, zodat hij alleen en ongestoord
naar de paarden kon.
Big Foot sprak Pjotr niet tegen, maar leerde hem rooksignalen uitzenden.
“Ik beloof altijd naar de lucht te kijken. Mocht je in problemen komen, zend dan een rooksignaal uit en ik kom je halen.”
PJOTR OOG IN OOG MET EEN PAARDENOOG
Pjotr was terug alleen. Voor de zoveelste keer in zijn leven. Maar deze keer met een duidelijk doel. Hij had een paard kunnen lenen. Maar dan zou hij snel opgemerkt worden. Nu kon hij rustig naar sporen zoeken. En dan geruisloos de groep naderen.
Hij was de bergen ingetrokken. Om van op hoogte
verder te kijken.
Toen hij de paarden in de vallei had zien passeren,
bleef hij toch enkele dagen op zijn berg kamperen.
Zo kon hij de beweging van de kudde beter volgen.
Ergens onderweg moest er wel een drenkplaats zijn. Daar zou hij contact zoeken.
Paarden gaan gewoonlijk bij valavond drinken.
Hij volgde hun spoor en kwam zo aan een meertje
dat eigenlijk een overstromingsgebied was
van de Wind River.
Hij zette zijn tentje op, uit het zicht van het meer.
Tegen het einde van de dag ging hij bij het water zitten.
De zon ging onder en kleurde zijn huid en de rotsen van de Mountain bruinrood.
Hij voelde zich indiaanser dan de indianen.
Toen hij de eerste keer de paarden in de avondzon door het water zag lopen, was hij ontroerd.
Zij zoeken verkoeling in het hoog opspattende water en wassen het stof van een dag draven van zich af. In een grote boog liepen ze aan hem voorbij alvorens samen te gaan drinken.
Sommige paarden gingen verder het water in. Tot aan hun buik. De anderen bleven staan kijken. Ter plaatse rust.
Ze namen hun tijd.
Pjotr bestond niet voor hen.
Na een tijdje verdwenen ze stapvoets. Ze gaan slapen, dacht Pjotr.
Ik mag hen niet volgen.
Morgen zie ik hen weer aan het water.
Zo gingen de dagen voorbij. Pjotr die onbeweeglijk bij het water zat, de paarden die wat verderop hun bad namen en van het water dronken.
Tot er een witte hengst zich van de groep verwijderde en naar Pjotr toestapte.
Pjotr bleef voor zich uit staren. Hij kon de adem van het paard in zijn nek voelen.
Dan boog het paard zijn hoofd en duwde met zijn snuit tegen de schouder van Pjotr,
alsof het zeggen wou : “schuif ’s op, zeg.”
”
Wat moest hij doen? Opschuiven zonder kijken?
Recht staan? Het paard strelen?
Pjotr wist dat de andere paarden een beetje verder stonden te kijken.
Vandaag nog niet, dacht hij.
Wellicht komt het paard morgen terug.
Of zou dit zijn enige kans zijn geweest?
Wat zal hij morgen doen? Opnieuw blijven zitten of al rechtstaan,
zodat het paard ziet hoe groot hij is?
Mocht hij plots rechtstaan zou het paard zeker schrikken en misschien niet meer terugkomen.
Of niet meer mogen terugkomen, want het was duidelijk dat de groep hun verkenner
vooruit stuurde, maar ondertussen heel nauwkeurig volgde wat er gebeurde. Zij zouden hun verkenner nooit in problemen laten komen. Pjotr wist dat de groep hem in volle sterkte zou aanvallen.
’s Anderendaags stond hij rechtop met de armen gekruist aan de rand van het water.
Hetzelfde witte paard kwam op verkenning.
Je zag het schrikken.
Oh, wat is dat vreemd dier groot geworden.
Pjotr hield zijn armen gekruist tegen zijn lichaam.
Maar hij draaide wel zijn hoofd naar het paard.
Hij stond oog in oog.
Zonder te bewegen keek hij in het bolle zwarte oog
van het paard. Hij durfde niet te ademen.
Dit was het mooiste moment van zijn globetrotter-reizen.
Hij kon niet alleen de wereld zien in het oog van dat paard, hij had het gevoel dat hij ook de mens in het paard kon zien.
Hij was al zo lang vertrouwd met paarden,
maar nu zag hij echt dat een paard meer weet dan Pjotr
ooit vermoeden kon.
Nooit nog zou hij zijn eitje-ontbijtje paardenoog noemen. Sunny-side-up, zoals ze hier zeggen is niet alleen vriendelijker, het drijft ook niet de spot met het mooiste dat hij tot nu toe gezien had: een paardenoog.
Hij boog zijn hoofd verder naar het paard.
Hij kon het ruiken en aanraken.
Achteraf had hij geen idee hoe lang hij
hoofd tegen kop had gestaan. Minuten wellicht. Alleszins tot de tranen hem over de wangen liepen. Hij aarzelde om tegen het paard te praten.
Hij neuriede zachtjes.
Het paard begon dieper te ademen. Dit leek een liefdesverhaal.
Wist het paard dat hij een mens was? Deed het eigenlijk er toe?
Toen er een paard uit de groep vertrok
rukte ook zijn paard zich onmiddellijk los.
Pjotr stak zij hand op. Het paard keek niet om.
De kennismaking duurde meer dan een week.
Eerst stonden ze zwijgend bij elkaar.
Dan durfde Pjotr al eens het voorhoofd van het paard voorzichtig te strelen. Nauwelijks aanrakend,
er op lettend dat zijn hand binnen het gezichtsveld
van het paard bleef.
Dan kon hij zijn hand langs de hals laten glijden,
langs de flanken, de gevoelige rug.
Hij praatte met dit paard zoals hij vroeger met zijn paarden in Rusland gepraat had. Zouden alle paarden van de wereld dezelfde taal verstaan?
Paarden moeten vooral een stem vertrouwen.
Het viel Pjotr op dat de andere paarden nieuwsgierig dichterbij gekomen waren.
Maar toen hij zijn hand
wou uitsteken naar een ander paard, steigerde zijn paard.
Pjotr was van hem. Misschien moest hij proberen of hij op zijn paard mocht zitten?
Het paard schudde en probeerde hem af te gooien, maar stapte toch, tot vreugde van Pjotr,
traag naar de andere paarden toe.
Alsof hij wou tonen “kijk, wij zijn vrienden geworden. Mag hij bij ons horen? “
De wilde paarden begonnen te draven.
Hun verkenner met Pjotr op de rug liep in het midden. Zij sloten de rangen rond Pjotr.
Toen ze sneller begonnen te lopen kon Pjotr zich niet langer aan de manen van het paard vasthouden. Hij werd tegen de grond gesmakt en gelukkig niet vertrappeld door de hoeven van de andere paarden.
De verkenner keerde terug naar hem.
Alsof hij wou zeggen: “kun je het niet, jongen?”
Ook de andere paarden kwamen rond hem staan en keken hoe hij daar hulpeloos op de grond lag. Was hij hun speeltje, hun mascotte, hun knuffeltje?
Pjotr liet zich leiden door het spel en het ritme
van de paarden.
Als ik mijn wil opdring is alles voorbij. Ik moet zien dat ik altijd dicht bij de verkenner blijf. Hij heeft mij bij hen toegelaten en voorgesteld.
Pjotr noemde zijn nieuwe vriend ‘Gaol’,
zoals de indianen de wind noemen.
Hij bleef nu bijna heel de dag bij zijn paarden.
Hij wist waar ze sliepen, waar ze graasden,
waar ze gingen drinken, de weg die ze aflegden.
Hij had zijn tentje dichterbij geplaatst.
Hij ging er alleen nog langs om te eten en te rusten,
want hij was geradbraakt van de dolle ritjes zonder zadel. Hij was er al wel in geslaagd van een dekentje
op de rug van Gaol te leggen. Een zadel komt later wel.
Stilaan probeerde hij met Gaol de kudde te sturen naar de plaats waar hij met Big Foot had afgesproken.
Wanneer hij dacht dat hij er klaar voor was maakte hij een vuurtje en stuurde rooksignalen uit,
zoals Big Foot hem geleerd had.
Hij twijfelde of Big Foot nog altijd naar de lucht zou staren om te zien of Pjotr hulp nodig had.
Toen hij ’s anderendaags met zijn kudde paarden
over de vlakte rende zag hij plots in de verte
de pick-up van Big Foot.
De kudde maakte een grote boog waardoor ze in feite verder in de richting van het reservaat rende.
Big Foot had Pjotr herkend en reed luid toeterend achter de kudde aan, die daardoor nog sneller ging lopen.
De indianen in het dorp wisten niet waar ze het hadden toen er na vele jaren opnieuw een kudde wilde paarden aan hen voorbij stormde. En kijk, op een van de paarden zat die gekke Pjotr, die ze al in weken niet meer gezien hadden. En Pjotr verdween terug, met de paarden.
Zolang hen niets in de weg werd gelegd bleven de wilde paarden langs het reservaat stormen. Bijna dag na dag. Spontaan groeide er een ontmoetingsplaats op het punt waar de paarden het dichtst bij de indianenkolonie passeerden.
Indianen zijn niet zoals Eskimo’s die alles met elkaar delen. Zij leven meer ieder op zich en zijn zwijgzaam. Maar kijk, die gekke Pjotr met zijn paarden bracht de indianen dichter bij elkaar. En dichter bij de natuur.
TAMTAM, DE INDIANENKRANT
Pjotr ging meer dan ooit over de tongen. Iedereen kon wel een verhaal over hem vertellen. Of wist er een te verzinnen. Pjotr vertelde natuurlijk zelf veel. En wat hij vertelde werd doorverteld en aangedikt. En ook ‘Tamtam’, de indianenkrant vulde graag de verhalen over Pjotr aan.
Iedereen kon je vertellen over zijn tijd bij Eskimo’s. Kende het verhaal van de kleine Pjotr en de wolf. Van de grote Pjotr en de beer. Van zijn geluk en ongeluk met de mooie Petrova.
En toen de gekende verhalen op waren,
verzon de krant er wel nieuwe.
Vooral de jonge indianen vertelden ze graag verder en dikten ze verder aan.
Pjotr sprak de verhalen niet tegen. Hij had alleen aandacht voor zijn paarden.
Of deed hij alsof hij het niet hoorde en vond hij
het wel spannend dat hem avonturen werden toeschreven in landen waar hij nooit geweest was?
Op papier werd hij een grotere globetrotter
dan hij ooit echt geweest was.
Sommige verhalen stuurden hem zelfs naar China.
Hij zou daar met de fiets een groot stuk over de Chinese muur hebben gereden.
Achter zijn fiets hingen verschillende karretjes met bagage, waarop in grote letters “Pjotr de Globetrotter” stond geschreven.
Maar omdat de Chinezen moeilijk de letter ‘R’ kunnen uitspreken, had Pjotr die op zijn spandoek vervangen door een Chinese tijger, in de veronderstelling dat de Chinezen ‘PjotRrraauw’ zouden zeggen. Hij zou de Chinezen wel eens even leren praten.
Natuurlijk kwam er veel volk kijken naar zo’n rare man zonder spleetogen die zo maar over hun Muur kwam rijden. Maar de afbeelding van de Chinese tijger was een fout.
In de muurkranten waren de Chinezen gewaarschuwd voor de komst van een wereldreiziger die zich Pjotr de Globetrotter noemde. Natuurlijk las iedereen Pjotl en dat riepen ze dan ook naar hem. Niet om hem te begroeten of hem aan te moedigen, maar omdat ze boos waren dat hij met zijn tijgerafbeelding toch geen reclame kwam maken voor een circus of voor Tijgerbalsem waar de Chinezen wild van waren maar nergens te verkrijgen was.
Op een bepaald moment werd hij ingesloten op de muur. De Chinezen die hem tegenhielden riepen op een niet vriendelijke wijze : “Pjotl, Pjotl, Pjotl…”
Pjotr die al zijn hele leven een vriendelijk man was geweest, dacht “met alle Chinezen, maar niet met den deze!” en reed zo hard hij kon op de Chinese muur van mensen in,
luid “rrrrrrrrrrrrrrrrrrrrr” brullend.
Hij werd bont en blauw geslagen en in de gevangenis gegooid. Hij mocht vrij wanneer al zijn blauwe plekken geel geworden waren. Zo geel als de Chinezen.
In feite was hij in die verzonnen verhalen niet echt een held.
Het begon vaak goed, maar dan wou het publiek hem niet,
of deed hij iets grondig fout.
De indianenkrant “Tamtam” wou hem ook niet te groot maken, als de verkoop van hun krant groter werd was het al goed genoeg.
Ze schreven een andere keer dat Pjotr ook in Italië gewerkt had en dat hij zo populair was geworden dat de Napolitanen, die er trots op zijn dat zij de pizza hebben uitgevonden, een pizza naar Pjotr noemden. De Pjotr Pizza.
Ze hadden het ook een Noordpool Pizza kunnen noemen,
want hij werd op smaak gebracht met zwarte besjes, zeewier en stukjes zeehond. De ingrediënten waarmee Pjotr de Eskimo’s leerde barbecueën.
De pizza Pjotr veroverde beetje bij beetje het Zuiden van Italië. Tot aan het licht kwam dat die lekkere stukjes zeehond niet
uit het hoge Noorden kwamen, maar wel van gewone honden die hun baasje verloren hadden aan zee.
Zeehond of hond aan zee, wie merkt het verschil, dacht men.
Heel Italië spuwde Pjotr uit. Van Napoli tot Turijn. Met het typische gebaar van de vlakke hand wegschietend van keel tot punt van de kin.
In Spanje werd hij in een volgend verhaal zelfs het land uitgezet. Door de verenigde toreadors die in Pjotr een vervloekte stielbederver zagen.
Omdat Pjotr zo goed met paarden kon praten, werd hem gevraagd of dat ook zou lukken met stieren in de arena. Pjotr was niet bang en wou het wel eens proberen.
Dus op een dag stapte hij de arena in.
Zonder rode doek, zonder banderilla’s die de torero’s
in de stier steken om hem te verwonden en uit te putten. En natuurlijk zonder estoque, een licht gekromd zwaard waarmee de matador de stier tussen de schouderbladen in het hart de doodsteek geeft.
Toen Pjotr in de arena trad zat een halve tribune gevuld met stierenvechters die ‘boe’ riepen. Het publiek dat de rest van de arena vulde, trok er zich niks van aan.
Zij wilden zien wat er zou gebeuren riep en het gebruikelijke ‘Olé’.
De stier aarzelde toen hij in de arena kwam.
Anders werd hij opgejaagd en met banderilla’s geprikt. Nu stond daar een lange slungel helemaal alleen in het midden van de cirkel.
Hij had niet eens een blinkend kostuum aan en ook geen rode doek bij.
In wat een circus ben ik hier terechtgekomen,
dacht de stier en hij stapte traag naar Pjotr toe.
Pjotr stak zijn arm uit, zijn wijs- en middenvinger gespreid. Wanneer de stier op drie meter van hem verwijderd was,
bracht Pjotr zijn hand met de wijs- en middenvinger
traag naar zijn eigen ogen en dan keerde zijn hand terug
naar de stier.
Wil die mij nu vertellen dat hij mij in ’t oog houdt?
Wat voor een pendejo is dat (wat voor een sukkel)?
Is die man gewoon dom of gek?
Weet die dan niet dat ik hem maar één kopstoot
moet geven om hem voor heel zijn leven in elkaar te plooien? Moedig is hij wel. Maar misschien moeten de anderen nog komen?
Het publiek had opgehouden met ‘Olé’ te roepen. Ook de stierenvechters keken gespannen toe. Zij kenden als geen ander het gevaar.
Pjotr stapte zelf op de stier toe.
Zouden stieren alleen Spaans verstaan of zouden zij,
zoals paarden, de mens verstaan door de toon waarop hij sprak eerder dan door de woorden die hij gebruikte?
Pjotr keek de stier strak in de ogen en begon met hem te praten zoals hij dat zo dikwijls met paarden had gedaan.
Denkt die nu echt dat ik een paard ben, flitste er
door het hoofd van de stier, maar hij luisterde toch.
Zoals gewoonlijk had men de stier in een donker hok met schuine vloer opgesloten, zodat hij de hele tijd moest trappelen om niet te vallen, terwijl ze met zandzakken op zijn nieren sloegen en elektrische stoten gaven. Het is normaal dat zo’n stier na al die pesterijen razend is en wil aanvallen als hij in het felle licht van de arena wordt losgelaten.
Maar die rustige zachte stem van Pjotr deed hem de ellende van de voorbije uren vergeten.
Hij dacht ook niet meer aan de andere stierenvechters die hem nu zouden kunnen verrassen. Hij wou alleen nog luisteren naar de stem van die man voor hem.
Pjotr stond nu tegen de stier en zette zijn hoofd tegen
de kop van de stier.
Het publiek joelde om zoveel vermetelheid. Pjotr knielde met één knie op de grond.
Het applaus overstemde het boe-geroep van de stierenvechters.
Het zwol nog aan wanneer ook de stier met zijn voorpoten knielde en zo tegen het hoofd van Pjotr bleef zitten.
De burgemeester stak een oranje doek in de lucht,
zoals gebruikelijk wanneer de stier in leven mag blijven.
In het hotel tegenover de arena was het feest. Pjotr had bewezen dat je het publiek ook zonder bloedvergieten spektakel kon bieden. Hij zag het al voor zich. Misschien kon hij wel Spanje doortrekken. Van arena naar arena. Wat een triomf. Voor hem, maar ook voor de stieren. Pjotr was blij en maakte zich op zijn kamer klaar om naar het feest te gaan.
Er werd op de deur geklopt. Vier mannen sprongen zonder vragen te stellen binnen en grepen hem vast.
Hij werd geblinddoekt en in een grote zak gestoken.
Eens dat hij in een bestelwagen geladen was mocht hij uit de zak. De blinddoek bleef.
Voor ze met hem wegreden moest hij een verklaring ondertekenen, die onmiddellijk naar de kranten en televisie werd gestuurd.
Er stond te lezen dat hij het publiek bedrogen had.
Dat hij de stier op voorhand een inspuiting had gegeven
om hem rustig te maken.
Dat hij maar deed alsof hij met stieren kon praten.
De verklaring eindigde met dat hij spijt had dat hij het moeilijke en gevaarlijke werk van de stierenvechters op deze manier belachelijk had gemaakt. Hij schaamde zich zo diep,
stond er nog in, dat hij onmiddellijk het land had verlaten. Voor dat laatste zorgden zijn ontvoerders.
Zij brachten hem naar de kust van Spanje en zetten hem op een boot naar Afrika.
En omdat Pjotr met dit verzonnen verhaal in Afrika was beland, schreef de indianenkrant Tamtam
er nog een Afrikaans verhaal bij.
Een nuchtere lezer zou het onzin vinden, maar de indianen lazen het maar al te graag en geloofden het nog ook.
Pjotr was ergens in het donkere Afrika met zijn fiets aan het rijden, toen hij werd aangevallen door twee slangen. Zwarthals-cobra’s waren het, die hun gif spuwen. Desnoods meters ver. En ze mikken bovendien naar de ogen.
Pjotr passeert een duo cobra’s die naar hem spuwen.
Pjotr weet niet of ze hem geraakt hebben.
Hij beschermt zijn ogen en rijdt zo snel hij kan verder.
De slangen plooien zich in een cirkel alsof ze een wiel zijn
en achtervolgen hem. Het lijkt wel of er naast zijn fiets
een andere fiets rijdt, of minstens de banden van een andere fiets. Het is te gek om te geloven, maar ook mooi om zien.
De ene slang die perfect achter de andere rondjes draait
als een fiets zonder kader.
Toen hij hen in ’t oog krijgt, niet hun spuug, maar de rollende slangen,
begint hij als een zatte man te fietsen.
De slangen
volgen hem als zijn schaduw en maken dezelfde bochten en rollen naast hem.
Pjotr pakt zijn fietspomp en blaast lucht naar hen. Ze zullen denken dat ik hen ook kan vergiftigen, grijnst hij wanneer ze uit zijn zicht verdwijnen. Maar kijk, daar komen ze langs de andere kant naast hem rollen.
Pjotr steekt zijn fietspomp in de cirkel die ze vormen
en draait met de fietspomp boven zijn hoofd zodat de slangen als hoela hoops rond de fietspomp tollen.
Al rijdende strekt hij zijn arm. De slangen vliegen
van de fietspomp af, pardoes tegen een boom
langs de kant.
Ik zal ze leren mij en mijn fiets te imiteren.
Snel snijdt hij een stukje van hun staart en steekt hun kop er in, alsof ze zichzelf opeten. Hij past hen op de velg van zijn wiel en wanneer de cirkel mooi rond is, naait hij kop en staart aan elkaar.
Het was niet makkelijk, want slangenvel laat zich niet zonder slag of stoot naaien. Maar het resultaat oogt mooi. In feite zijn ze even bruin als fietsbanden met gelijklopende gele streepjes dwars over de band.
Opgepompt zijn ze veel dikker dan gewone fietsbanden, maar dat vindt Pjotr net een voordeel.
Ik kan dikkere banden gebruiken. Die rijden zachter.
Pjotr reed fluitend verder. Als ik nu een sissend geluid hoor, heb ik dan een platte band of worden de slangen terug levend? Hij kon lachen met zijn eigen grap.
Het lachen verging hem snel wanneer hij aan de volgende bocht werd tegengehouden.
Zijn aanvallers zagen zijn fietsbanden en namen hem met veel kabaal mee naar hun dorp.
“Waar heb jij die banden gehaald?”, vroeg het stamhoofd.
Pjotr wou jokken dat hij zijn fiets zo gekocht had, maar hij wist dat ze hem niet zouden geloven
en gaf braafjes toe dat hij twee zwarthals-cobra’s had gedood.
“U gaat dit niet geloven”, zei hij verder, “maar die slangen hebben naar mij gespuwd.
Weet u
hoe gevaarlijk hun spuug is? Ik had blind
kunnen zijn, want zij mikken naar de ogen.
Toen ik dacht dat ik er van af was, deden ze of ze wielen
van een fiets waren en achtervolgden mij. En toen zei ik boos : als jullie zo graag voor wieltjes spelen, maak ik fietsbanden van jullie en mogen jullie altijd rondjes meedraaien.”
Pjotr was zenuwachtig. Hij zag zichzelf al in een reusachtige kookpot zitten. Als avondmaal voor de hele stam. Maar het stamhoofd pakte hem vast en kneep hem bijna plat.
“Jij weet niet hoe blij je mij hebt gemaakt.”, sprak hij.
“Die slangen hebben mijn dochter met hun spuug blind gemaakt. Wij hebben ze nooit kunnen vangen. Iedereen had angst om zelf blind te worden van hun spuug, maar jij hebt voor
ons wraak genomen. Als dank mag je mijn dochter meenemen.”
‘Oh neen’, dacht Pjotr. Ik wil dit niet en dat meisje
waarschijnlijk ook niet.
Pjotr keek rond en zag allemaal glunderende gezichten.
Ik kan niet weigeren, maar ik wil dit niet.
Denk na, Pjotr, denk na.
En dan zag hij er eentje die niet blij was,
maar triest naar de grond keek. En ook de dochter zag er niet gelukkig uit. Zij kon hem wel niet zien, maar zag dit duidelijk niet zitten.
“Ik dank u, groot stamhoofd, voor dit grote geschenk, maar ik kan dit onmogelijk aannemen.” “Uw dochter is een heel schoon meiske, maar ik denk dat ze liever bij haar geliefde blijft. Ik kan dat begrijpen. Ik heb zelf ook iemand waar ik zielsveel van hou.”
Hij ging hier niet uitleggen dat hij Petrova
al zovele jaren niet meer gezien had.
Je zag spanning en hoop op het gezicht van de jongen en van de blinde dochter.
Het opperhoofd wist blijkbaar nog van niks. Zijn dochter was zijn oogappel.
Terwijl hij al een hele tijd haar geluk tegen hield.
Je zag het stamhoofd denken en aarzelen.
Hij keek naar zijn dochter, naar haar geliefde, naar Pjotr en schudde zijn hoofd.
Hoe kan ik zijn twijfel wegnemen, dacht Pjotr.
Hij stapte naar voor en sprak: “Als herinnering aan deze heuglijke dag schenk ik u
met plezier mijn fiets
met de slangenbanden en ik beloof
dat ik in mijn thuisland een medicijn zal zoeken om de ogen van uw dochter te genezen.”
Het stamhoofd haalde diep adem en riep iets
wat Pjotr onmogelijk kon verstaan.
Een achttal sterke kerels grepen hem vast en tilden hem op.
Pjotr kneep zijn neus dicht, want hij verwachtte
dat hij in de reusachtige soepketel zou geworpen worden. Het tegendeel was waar.
Hij werd op een troon gezet en rondgedragen
in het dorp.
De tamtams roffelden opzwepende
ritmen en heel de stam danste tot diep in de nacht.
Het stamhoofd zei dat hij zo lang mocht blijven als hij wou.
’s Anderendaags was Pjotr in alle vroegte weg. Zonder fiets.
Het verhaal eindigt met wat er bijna een jaar later gebeurde.
Pjotr keerde terug naar de brousse,
zocht het meisje op en nam haar mee naar zijn land,
waar ze met succes aan haar ogen geopereerd werd.
Haar geliefde uit het dorp mocht mee.
En toen ze kon zien en helemaal genezen was,
vloog ze Pjotr om de hals toen die op bezoek kwam.
Ze trok zich even snel terug uit de omhelzing,
want ja, ze kon nu zien.
Ze was blij dat ze Pjotr had leren kennen,
maar ze was zeker zo blij dat Pjotr niet
op het aanbod van haar vader was ingegaan.
Er werd met Pjotr gelachen omdat het meisje, nu ze zien kon, hem te lelijk vond. Maar hij werd ook bewonderd
omdat hij het blinde meisje genezen had.
En Pjotr zelf, die zei niks.
Hij werkte verder aan de vernieuwing van de ranch waar Big Foot voor gezorgd had.
De ranch was vroeger van bleekgezichten.
Toen de gronden teruggegeven werden aan de indianen, verlieten ze hun ranch.
Op de weilanden die erbij hoorden was plaats voor wel honderden stuks vee of paarden.
Door de verhalen in de Tamtam-krant kwamen vele jonge indianen op bezoek en bleven om een handje toe te steken.
De ranch werd helemaal vernieuwd,
de omheiningen werden hersteld,
en zoals het hoort, wit geschilderd.
De kudde wilde paarden was alsmaar groter geworden. Maar Pjotr weigerde van hen in een koraal
op te sluiten. Hij zorgde voor eten en drinken
en verzorgde ze, maar liet ze vrij.
Hij was blij als ze ’s avonds naar de stal terugkeerden. Hij wou geen paardenfluisteraar meer zijn, hij wou alleen maar hun vriend zijn.
Hij zou veel geld kunnen verdienen
als hij zou deelnemen aan de vele rodeo’s
die werden georganiseerd, maar dat weigerde hij.
Hij was tevreden als hij de jonge indianen terug
in contact kon brengen met de natuur
en in dit geval met de paarden.
Vroeger holde hij alleen met Gaol
tussen de kudde over de vlakte.
Nu wou hij de jonge indianen in het zadel krijgen
om deel te nemen aan die dolle ritten over de prairie.
Hij leerde hen paardrijden en vooral leven met paarden.
Big Foot was fier op hem.
De jonge indianen bewonderden hem
en Pjotr zelf vond dat hij nooit
gelukkiger was geweest.
Hij voelde zich indiaan tussen de indianen. En dat gevoel wou hij nooit meer kwijt.
Natuurlijk miste hij iemand naast hem om zijn geluk mee te delen, maar zo is nu eenmaal het leven van een globetrotter.
En wie weet, als ik hier een leven opbouw
en voor altijd stop met dat globetrotter-gedoe, lacht het geluk mij misschien dan toch nog dubbel en dik toe?
Petrova was toch ook bij toeval in zijn leven gekomen?
HugoBe
LEES VERDER IN DEEL IV
.
PJOTR DE GLOBETROTTER – deel III – naar de indianen
Geplaatst op 13/08/2019 door hugobe
PJOTR WIL ROODHUID WORDEN
Vroeger las hij alles wat hij in handen kon krijgen over cowboys en indianen. Nu wou hij die verhalen eindelijk zelf meemaken. Hij wou in een tipi wonen. Hij wou met de indianen over de prairie draven. Hij wou cowboys met hun kudde opjagen en omcirkelen, nadat hij eerst van boven op een berg rooksignalen had doorgezonden naar zijn stamgenoten.
Hij zou de grootste indianenhoed met veren maken, die achter hem zou wapperen in de wind. En elke avond zou hij de strijdbijl begraven en met het opperhoofd bij de totempaal de vredespijp roken. En wie weet leerde hij wel een mooie squaw kennen, zijn Pocahontas, die zijn Petrova zou doen vergeten.
Hij voelde zichzelf altijd meer indiaan dan cowboy. Want hij kon als de beste met paarden om. De indianen zouden versteld staan hoe hij met paarden kon praten. En, hij was een betrouwbare messenwerper. Hij moest nog wel zijn messen wisselen voor bijlen, Tomahawks, zoals de indianen hun bijlen noemden. Maar dat zou lukken. Misschien zouden de indianen hem wel Tomahawk noemen, of Mustang Pjotr, naar het uitgestorven indiaanse paard.
En hij zou nachtenlang met hen rond de totempaal de zonnedans dansen. Tot de uitputting er op volgde. Pas dan zou hij een van hen zijn. Want als de zonnedans de band tussen natuur, dier en mens versterkt, zou het ook de band tussen de indiaan en Pjotr versterken.
Hij zou beginnen met tegen alle indianen vriendelijk “Ugh” te zeggen. De kans was groot dat de indianen niks terug zegden, want indianen zeggen niet veel, maar erg was dat niet. En mocht er al eens eentje boos kijken, zou hij doen alsof hij verkouden was en in de de plaats van “Ugh”, “kuch, kuch” had gezegd.
Pjotr had gehoord dat er niet zo ver vandaan indianen woonden. Maar hoewel die indianen misschien wel de tofste en meest echte indianen waren die er overbleven, wou hij hen niet eens ontmoeten. Hij had genoeg kou geleden. Hij wou naar het Zuiden. Pjotr wou naar indianen die in bloot bovenlijf in de warme zon over de prairie reden.
De dichtstbijzijnde prairies lagen minstens duizend kilometer ver.
Pjotr had er geen idee van dat de indianen waar hij vroeger over gelezen had de Sioux,
de Apachen of de Cherokee nog eens duizenden kilometer verder gewoond hadden.
Maar een echte globetrotter rekent niet in kilometers. Die reist in rechte lijnen over de wereld. Naar het Zuiden, naar het Westen. Zonder landkaart en zeker niet met een stratenplan in de hand.
PJOTR BIJ DE INDIANEN
Hij nam afscheid van zijn poolhonden en gaf alle hockeyspelers een flinke schouderklop. Zoals het een globetrotter past, nam hij alleen de hoogstnodig bagage mee. Geld en een propere onderbroek, daar kom je al ver mee, wist hij uit ervaring.
Dit keer had hij zichzelf ook getrakteerd op een gigantische indianenhoed die tot halverwege zijn rug hing en die meer leek op een Italiaanse vlag, met zijn rood-wit-groen geverfde veren.
Met die hoed op deed hij autostop. Hij had geluk. Een mammoet-truck voor grote afstanden bracht hem bijna tot in indianengebied.
Pjotr verkoos de laatste dagtrip in een gewone pick-up truck te doen. Hij wou in bloot bovenlijf in de open laadbak zitten. Met zijn verenhoed op. Zo kon de zon zijn vel verbranden en werd hij vanzelf een beetje een roodhuid tegen de tijd dat hij bij de echte indianen zou arriveren.
Het eerste dat verbrandde was zijn joekel van een neus. Maandenlang had die de koudste temperaturen moeten trotseren. En dan nu die felle zon. Na een halve dag leek die niet meer op een neus maar op de grootste aardbei die je ooit zag, zo eentje waar je toch niet graag in zou bijten. Zo rood, zo hobbelig, zo vol zwarte puntjes. Met een beetje verbeelding kon je zijn uithangende neusharen zien als het groene steeltje van de aardbei.
Pjotr leek helemaal niet op de indiaan die hij hoopte te zijn. Hoe hij daar op die laadbak zat, zou je eerder denken aan een carnavalswagen die op een slechte wijze met de indianen wou spotten. Zò werd hij ook ontvangen in het indianenreservaat Wind River van Wyoming.
“Heeft er iemand deze clown besteld?” hoorde hij zeggen. Hij deed vlug zijn indianenhoed af en trok een hemd aan. Dat schuurde over zijn verbrande vel. Iedereen die hem passeerde bekeek hem alsof hij in zijn broek had gekakt. Ze sloten half de ogen en trokken hun neus op. Hij begon zelf te twijfelen. Zo onopvallend mogelijk wreef hij met zijn hand over zijn gat en bracht die vlug langs zijn neus. Dat kan het niet zijn. Dacht men dat zijn neus vals was of dat hij een vreselijke ziekte had?
Zij droegen wel gewone kleren, maar aan hun gezicht kon je zien dat het indianen waren.
Met hun getaande huid en hun rechte neus. En daar stond hij met zijn joekel van een neus die, zo leek het, nog voor zijn ogen groeide tot een fruitkorf met aardbeien, frambozen, stekelbesjes en lychees.
Hij besefte nu dat het een belachelijk idee was geweest van in een souvenirwinkeltje een indianenhoed te kopen. Niemand droeg dat hier. En ja, hij wist nog wel dat je die veren met heldendaden moest verdienen. Hij had zoveel veren op zijn hoed dat hij wel de grootste held van de wereld moest zijn. Slecht begin, dacht hij.
Er kwam iemand op een moto aangereden die hem teken deed van achter op te stappen.
Zonder dat er een woord gezegd werd raapte Pjotr zijn spullen bij elkaar en stapte op de moto.
Na een korte rit werd hij afgezet bij een mooie blokhut. Big Foot kwam naar buiten om hem te begroeten. Vroeger zou men hem het opperhoofd hebben genoemd, nu was hij een soort burgemeester van het reservaat.
Pjotr had bijna “Ugh” gezegd, hij slikte het woord in met een onhandig gekuch.
Big Foot stak zijn hand op en zei gewoon “hallo”.
Big Foot vroeg hem wat hij hier kwam zoeken. Pjotr vertelde waar hij vandaan kwam en dat hij van toen hij kind was gedroomd had ooit bij de indianen te wonen. Hij zweeg over de cowboys en de jacht op bizons.
“Laat me jouw verenhoed eens zien”, vroeg Big Foot. Dan toon ik die van mij als opperhoofd van de Arapaho-stam. Pjotr de globetrotter werd nog roder dan hij al zag van het verbranden toen hij zijn verenhoed aan Big Foot gaf. Die glimlachte en toonde zelf één Arendsveer. Die stond voor kracht en moed.
“Wij dragen die niet meer. Tenzij op onze hoed. Maar zoveel veren als jij er hebt zie je alleen in films. Als je een tijdje bij ons wil wonen zal ik je volgen en zullen we zien of je na verloop van tijd één veertje verdient.”
“Een veer van een raaf misschien. Die wordt gegeven aan iemand die zich creatief of erg slim toont. Een veer van een kraai is ook niet mis. Dan ben je iemand die in evenwicht is met de natuur, die een vooruitziende blik heeft en een bijzonder talent. Een veer van een kolibrie of van een lijster wordt meestal aan onze vrouwen gegeven. Maar ook mannen kunnen uitblinken in liefde en schoonheid en kunnen een veer van een kolibrie krijgen of wanneer ze een bron zijn van vreugde en tevredenheid krijgen zij een veer van een lijster.”
Pjotr boog het hoofd voor zoveel wijsheid. Toch wou hij weer gulzig antwoorden dat hij alle veren wou hebben, maar knikte gewoon.
“Heb jij bepaalde talenten”, vroeg Big Foot.
“Vroeger noemde men mij de paardenfluisteraar”, fluisterde hij bijna. “Ik ving wilde paarden en temde ze. Ik trad er zelfs mee op, ik kon er mee praten en zij verstonden mij.”
“Dan toch een circusclown”, lachte Big Foot. “Had je dan van die grote clown-schoenen aan? Dan hebben wij toch iets gemeen. Ik heet Big Foot omdat ik werkelijk uitzonderlijk grote voeten heb, kijk maar.”
Pjotr durfde bijna niet naar beneden kijken.
“Weet je, wij rijden geen paard meer. De jongeren rijden nog het liefst op een crossmotor,
de ouderen met een pick-up truck. Dat is handig. Maar als je wil proberen van paarden
te vangen ben je hier op de juiste plaats. Hier in de Wild River Mountains is er keuze genoeg.
Omdat niemand er nog op jaagt zijn er steeds meer paarden die in het wild leven. Misschien kan jij ons terug naar de paarden brengen. Maar dan enkel voor de sport.
Op de prairie achter bizons of cowboys jagen is verleden tijd en van de film. Weet je dat de indianen vroeger meestal te voet gingen?”
Pjotr zag zijn beeld van cowboys en indianen stukje voor stukje afbrokkelen. Hij durfde niet naar de vredespijp en de strijdbijl vragen. Een totem hadden ze misschien nog wel behouden. Dat leek hem een ongevaarlijke vraag.
Big Foot kon zijn gedachten lezen. ‘Kom”, zei hij, “dan toon ik jou onze Totempaal”.
Pjotr schatte de totem vier meter hoog. Je zag meerdere hoofden op elkaar, prachtig uitgesneden in hout en in felle kleuren geschilderd. Het viel Pjotr op dat er bijna identieke kleuren gebruikt werden als in zijn indianenhoed. Maar dit was echt.
Alle hoofden hadden kwade ogen en dikke lippen.
Het bovenste hoofd leek dat van een grote vogel, met rechte breed uitslaande vleugels, waarvan de veren werden vastgehouden door slangen. Het was niet duidelijk of dat bovenste hoofd een grote neus had of de bek van een vogel. Maar omdat ook dit hoofd brede lippen en een brede rij tanden had, dacht Pjotr dat het toch een gezicht van een mens moest zijn en niet van een vogel. Een arend met een mensenkop.
Pjotr wou net iets over die grote neus zeggen wanneer Big Foot uitlegde dat een totempaal de geschiedenis van een familie vertelt. Die hoofden zijn die van zijn grootouders en die arend met mensenhoofd bovenaan, wat eigenlijk de dondervogel is, de grootvader van alle indianen, is hijzelf.
Pjotr maakte een diepe buiging.