Soms sta ik tevergeefs bij de bakker met de bede “geef ons heden ons dagelijks brood”. Het is maandag en dan rust de man. Voor mijn part samen met al zijn vrouwen. Hij verdient ze als kers op de taart. Omdat hij naar mijn smaak de beste bakker is. Ik moet er een eind voor lopen en onderweg twee andere bakkers passeren, maar ik wil elke dag, ook op maandag, een groot halfvolkoren van Verelst in de Jan Moorkensstraat.
Er is ook een Verelst in de Fruithoflaan, maar dat is meer voor de madammekes hun ‘pateekes’. In de Jan Moorkensstraat zwaait zijn dochter de plak. Ik noem haar tattoo Joe. Hoewel ze altijd een truitje met lange mouwen draagt, zoeken langs alle kanten slingerplanten het licht, steken slangen en draken de kop op. Op haar rug als zij zich bukt, vanonder de mouwen als zij de handen uit de mouwen steekt en langs de halsopening, als zij diep ademhaalt via de borst. Zelfs naakt is zij niet bloot maar geeft ze een idee van een bloemekee. Zij zegt niet ‘ik moet nog douchen’, maar ‘ik moet de bloemekes water geven’.
Op zondag wordt zij bijgestaan door een wisselende reeks exotische schonen, die al wel eens minder pistoleetjes geven dan ze aanrekenen, maar wie zou hen dat aanrekenen wanneer zij hun eclairkes, moka of chocolade, al even appetijtelijk etaleren als de echt eetbare in de koeltoog.
Als ik mijn beurt afwacht, droom ik altijd een beetje weg met de blik naar buiten gericht. Tegenover de winkel ligt de villa van Jan Olieslagers, voor en na W.O.I was hij een van de beroemdste mensen van Europa. Moest Dag Allemaal toen al hebben bestaan, stond Jan Olieslagers iedere week op de cover en niet alleen omwille van zijn vliegenierskunsten.
In vogelvlucht 50 m achter zijn huis ligt de Brilschans, restant van de vestgracht rond het militair gebouw dat deel uitmaakte van de Brialmontvesting. Wanneer ik er op mijn terugweg van de bakker passeer denk ik vaak aan wat mijn moeder vertelde dat daar gebeurd zou zijn. Officieel werd er nooit gewag van gemaakt. Omdat het over Jan Olieslagers ging en men er van uit ging dat het publiek nu eenmaal graag over zijn helden fantaseert en verhalen opdist die van mond tot mond straffer worden zonder dat iemand ze ooit op hun waarheid controleert? Want, was deze Jan niet in hetzelfde Krabbestraatje geboren als die andere held, Jan zonder vrees? Nou dan?
Het is gek dat hij hier, waar je van het ene verhaal over Jan Olieslagers naar het andere kunt wandelen, vrijwel vergeten is, terwijl ik vandaag op een Amerikaans forum een discussie lees of Olieslagers al dan niet Göring heeft ontmoet.
Ik kom er ook te weten dat de luchthaven Deurne er gekomen is omdat Olieslagers in Brussel ging pleiten met het verpletterende argument dat hij bereid was hiertoe een deel van zijn gronden af te staan aan de staat. En nog dat de Duitsers Olieslagers vroegen ook bij hen zijn vliegkunsten te komen demonstreren. Toen Jan antwoordde dat hij daar geen zin in had, lieten de Duitsers weten dat zij dan zelf naar België zouden komen. Kort daarna vielen ze België binnen en was W.O.I een feit. Die Jan toch.
Wij zijn hem vergeten terwijl in de geschiedenis van de luchtfotografie staat dat Olieslagers de eerste was die opnamen vanuit de lucht maakte. Als oorlogsvrijwilliger nam hij op zijn verkenningsvluchten zijn kodak mee. Al snel is een kodak verplichte koek in elk vliegtuig.
Jan wil altijd de eerste zijn en slaagt daar vaak ook in. Hij laat als eerste een machinegeweer op zijn vliegtuig monteren en gaat de geschiedenis in als eerste piloot die een Duits vliegtuig uit de lucht schiet. Hij had dan al wereldrecords verzameld alsof het postzegels waren. Eerst op de fiets, vervolgens op de stoomfiets, zoals ze die eerste motorfietsen noemden en uiteindelijk met een vliegtuig. Toen hij zeventien was won hij de gouden medaille op het eerste kampioenschap voor motoren op de wielerbaan van Zurenborg. Een jaar later vestigt hij er zijn eerste wereldrecord: 80 km per uur met een 3 pk-motor. Hij kreeg de bijnaam “den Antwerpschen Duivel” omdat zijn motor zoveel lawaai maakte en vuur en rook spuwde. Moest zijn leven verfilmd worden kun je hier van locatie naar locatie wandelen. Jan Moorkensstraat, Zurenborg wielerbaan, Karel Oomsstraat waar hij bij Minerva werkte, de Wilrijkse Plein waar hij vliegmeetings hield. De ring bestond nog niet en de Wilrijkse plein liep van de oefenterrreinen van Beerschot over de Vogelzanglaan in het gedeelte met het Crown Plaza hotel en het bouwcentrum.
In 1908 vliegt Blériot over het kanaal. Antwerpen wil die vliegeniers ook wel eens aan het werk zien. Olieslagers vond dat hij daar bij moest zijn. Ook al had hij nog nooit gevlogen, tenzij op een motor als “den Antwerpschen Duivel”. De datum van die eerste vliegmeeting aan de Wilrijkse Plein was nog maar twee weken af, als Jan voor 12500 frank van Blériot een occasie-vliegtuig kan kopen. Nu nog leren vliegen. Blériot had hem wegwijs gemaakt, dat moest volstaan. Naar verluid stapte Olieslagers in zijn vliegtuig, liet de motor aanzwengelen en vertrok.
Duizenden Antwerpenaren zien hun duivel vliegen alsof hij nooit iets anders gedaan had.
Hij crasht meer dan eens, maar zoals een stripheld klopt hij het stof van zijn vest en timmert de gaten in zijn vliegtuig dicht, draait hier en daar een schroef bij en wrijft de olie van zijn handen aan de sjaal van de verovering van de voorbije nacht.
Olieslagers is op alle manieren in de wolken. Op naar meer wereldrecords, meer potten goud en nog meer roem. Hij vliegt in Spanje, in Frankrijk, Noord-Afrika. Van overal brengt hij verhalen en souvenirs mee en ook wel eens een hartstochtelijke fan.
Wanneer hij in Genua in zee stort, moet hij noodgedwongen enige tijd in de Noord-Italiaanse havenstad blijven. Hij leert er een bella Donna van heel dichtbij kennen, ze zou Miss Liguria zijn geweest, wat nogal straf is in het Italië bij het begin van de 20ste eeuw, toen vrouwen op bevel van Rome nog zedig in zwarte gewaden werden ingepakt.
Onze Donna hoopt met Olieslagers de deuren naar de wereld open te gooien en met hem een stukje van de wereld te zien, zelfs als dat stukje begrensd wordt door de Schelde, de vesten en de (schone) Schijn. Hij neemt haar dus mee en geeft haar onderdak op de hoogste verdieping in een van zijn huizen aan de Uitbreidingsstraat.
Hij bezoekt haar zo vaak hij kan, maar de roem roept, en wanneer hij na tal van buitenlandse vliegmeetings, terug in Antwerpen is, heeft Miss Liguria al lang van de nood een deugd gemaakt en haar leven zonder mantel der liefde verder gezet.
Olieslagers is een echte stuntpiloot geworden die niet alleen loopings maakt boven een verbouwereerd publiek aan de Wilrijkse plein, maar ook voor het eerst zijn olievaten-stunt uithaalt. Van bij het begin van de meeting staan rood-wit gekleurde vaten op het terrein. Niemand let er op. In koeien van letters staat er ‘olie’ op geschreven en daaronder in veel kleinere letters ‘slagers’. Naar het einde van de meeting komt de zogenaamde Olieslagers,
“den Antwerpschen Duivel “ in hoogsteigen persoon, in duikvlucht naar de Wilrijkse Plein gevlogen. Hij is die middag nooit zo laag gedoken en vliegt te snel om te kunnen landen. Mensen duiken weg en vrezen een catastrofe, maar kijken toch van tussen de vingers hoe hij een net van touwen van onder zijn vliegtuig laat vallen wanneer hij bijna de grond raakt en met een kletterend lawaai de olievaten in zijn net meesleurt en ermee onder luid applaus in de wolken verdwijnt. Zoiets had nooit iemand hem voorgedaan. Het publiek juicht, hij hoort het niet, maar weet het wel.
Hij wordt een levende legende. Antwerpen zingt : “Als Olieslagers dood is, dan krijgen wij misschien, de helft van zijn centen, en zijn vliegmachien, Dan gaan we vliegen!… vliegen!… vliegen, door de lucht!
Heel Europa kent Olieslagers ondertussen, maar hier ligt het echte Olieslagers land, hier klopt het hart van de luchtvaartpionier en met dat van hem dat van vele vrouwen voor hem.
Omdat hij zelf een internationaal sterk merk is steunt Minerva hem graag als belangrijke verdeler vanuit hun garage in de Lamonièrestraat. Daarnaast blijft hij vliegenier en ijvert hij voor de luchthaven van Deurne. Maar in de eerste plaats is hij vedette van zijn tijd, vriend van zowel de koning als van de lijnenwitter van Royal Berchem Sport en van alle vrouwen daartussenin op de sociale ladder, met bovenaan zijn vrouw Jeannot, maar niet ver daar vandaan zijn Italiaanse vlam uit Genua.
Hoewel hij het gevoel heeft dat alles van hem is – mijn bakker zou zijn bakker geweest zijn – heeft hij ook dagen dat hij liever in de lucht hangt dan hier door de Berchemse straten te lopen. Hij voelt zich niet vrij. Hij kan niet zomaar bij Miss Liguria langslopen, zoals vele mannen doen. Dat wringt en vreet zich een weg door zijn lijf tot een ware obsessie. Hij heeft een van zijn oude kameraden in dienst genomen als manusje van alles in zijn garage. Die moet proefritten uitvoeren en ondertussen in het oog houden wie er aanloopt bij de Italiaanse in de Uitbreidingsstraat.
Een gekwelde geest voedt als geen ander zijn eigen drama. Elke vreemde man is er een te veel. Elk rapport snijdt hem door het hart, besluipt vals zijn ego. Ooit was de sky niet eens de limit voor hem, deels omdat het gezegde nog niet bestond, en nu zakt hij steeds dieper in ellende door dat vreemde mannenbezoek. ‘Gij laat me aan mijn lot over in deze vreemde stad, mag ik dan geen vrienden maken, mag ik dan geen troost zoeken’, daagt zij hem uit, de enkele keer dat hij haar toch te zien krijgt.
De jaloezie laait hoger op dan de vlammen uit de motor van de “Antwerpschen Duivel” wanneer hij hoort dat er een heerschap blijkbaar bij haar zijn intrek heeft genomen. Als zij bezoek heeft, zie je die man over het dak wandelen, rustig een sigaretje rokend tot het bezoek weer weg is, vertelt Olieslagers zijn spion. De man doet geen moeite om zich te verstoppen. Vaak staat hij zichtbaar aan de rand van het dak, de gitzwarte haren strak naar achter, de brede bast in een wit onderlijveke gestoken, boven een hoog opgetrokken pantalon met fijn lederen riem.
Jan Olieslagers was een welgesteld man, beroemd, zelfs geliefd, iemand die op eigen kracht alles had bereikt wat mogelijk was, die heel zijn leven een foutloos parcours reed en vloog, die letterlijk en figuurlijk de alledaagsheid kon overstijgen, maar die spijtig voor hem ooit in de Liturgische zee was terechtgekomen. Daar in Italië werd hij duidelijk besmet met de tunnelvisie van jaloezie die geen andere gedachten meer toelaat en alleen uitzicht biedt op wraak.
“Wanneer gij die man in zijn onderlijveke nog eens op het dak ziet staan moet gij onmiddellijk naar de telefoon in het station gaan om mij te verwittigen, ik zal de komende dagen op het vliegplein zijn, bel me daar.
”Het was onzinnig, Olieslagers, hoewel niet moeders mooiste, kon ongeveer iedereen krijgen die hij wou, hij moest zijn mond maar open doen en tal van vrouwen staken spontaan hun tong uit om hem er een te draaien, bovendien was hij gelukkig met zijn Jeannot, en toch trilde hij van woede als hij er over sprak.
Twee dagen later stond de man in zijn onderlijveke weer op het dak een sigaretje te roken. Hij keek lachend naar het vliegtuigje dat zijn richting uit kwam, hij wuifde spontaan. Zo’n grote vogel waarin je een mensenhoofdje van de grond kunt zien zitten was nog altijd een wonderlijke attractie. Maar toen het vliegtuigje recht op hem leek af te komen hield hij zijn hand stil en stapte achteruit. Hij had niet eens de tijd om zich op de grond te laten vallen, laat staan om te vatten wat er met hem gebeurde, wanneer hij in een net door de lucht werd meegesleurd alsof hij een vat olie was.
Hoe het verhaal verder gaat weet niemand met zekerheid. Wou Olieslagers hem alleen maar bang maken en dropte hij hem even verder in de vest, zodat het water zijn val zou breken?
Het zijn vragen zonder antwoorden, zoals meestal bij een stadsverhaal.
Wanneer meer dan veertig jaar later bij de werken aan de Ring een geraamte uit de vest wordt opgegraven, niet ver van de Jan Moorkensstraat, ongeveer waar nu de Brilschans is, zijn alle verhalenvertellers van toen al lang overleden. Niemand denkt nog aan de man op het dak in de Uitbreidingsstraat. Wie zou er een Italiaan op bezoek bij zijn zus in Berchem missen?
Miss Liguria zelf was trouwens ook in stilte verdwenen. Het geraamte zal wellicht een soldaat geweest zijn die, misschien als gevangene, omgekomen was in de kazerne.
Als er ooit een Jan Olieslagers-wandeling komt in Antwerpen eindigt die wellicht bij het beeld ter nagedachtenis aan de luchtvaartpionier voor de ingang van de luchthaven van Deurne.
Een reus van een man wijst met de vinger naar de lucht. ‘God ziet alles, maar wees gerust, van uit de lucht was er ook niet veel dat mij ontging.’
HugoBe
7/2/2011