De weinige films die we als kind in de jaren vijftig zagen waren cowboyfilms. Wellicht omdat het de goedkoopste films waren uit de Hollywood-fabriek.
We waren al content dat we zaterdagmiddag naar de Patclub mochten in de parochiezaal. Ook al moesten we daar op onze stoelen blijven stilzitten. Er liepen opzichters rond in de zaal. Vechten en wild doen mocht alleen op het scherm. Niet te verwonderen dat wij na de film, als wilde paarden met één hand op ons achterste kletsend, de zaal uitliepen de speelplaats op, waar we de scènes die we juist gezien hadden naspeelden.
Eén keer werd ik voor het einde van de film de zaal uitgezet omdat ik, tijdens de film, de jongen achter mij een tand uitgeslagen had. Hij zat de hele tijd aan mijn stoel te trekken. Ik heb hem met een forse linkse tegen de grond geslagen. Ik was nog geen tien jaar.
In al die cowboyfilms was John Wayne de held. Je kende zijn naam natuurlijk nog niet, maar je wist wel dat hij de ‘goeie’ was. Wanneer hij in beeld kwam, joelden we als vanouds bij de poppenkast. Naast hem waren al de andere cowboys idioten en schreeuw-lelijkaards, die hem wilden klein krijgen maar er nooit in slaagden.
Hij was de reus tussen de dwergen, de verpersoonlijking van het goede. Met een gelaat dat gevormd was door de pijn van jaren in het zadel en door het korrelige zand dat diepe groeven had getrokken, waardoor de mimiek verstard was en niet meer te bewegen tot grote emoties en bijhorende mimiek.
Wayne was een man van weinig woorden, maar wat hij zei was altijd juist, met een timing waarbij de stiltes even veelzeggend waren. Hij oordeelde zelf niet, maar dat deed je als kijker wel. Met een zekere meewarigheid zat je in het donker van de zaal je gezicht in plooien te trekken die hij uit wellevendheid achterwege liet. Wellicht bonkte zijn hart even hard als het onze, maar hij bleef de rust zelve.
Wel, wat John Wayne was voor de prairie is zo vele jaren later Van Ranst voor de pandemie.
Ook hij is te zien in al de films van Corona, zoals Wayne in alle cowboyfilms te zien was. Ook hij draagt voor de herkenbaarheid altijd hetzelfde zoals Wayne destijds deed. Maar wat belangrijker is dan zijn truien met V-hals, zijn Van Ranst’s juiste woorden.
Rustig uitgesproken, met pauzes als page-turners waarin je, als je aandachtig luistert, hem hoort denken. Zijn kennis van zaken gaat veel verder dan de virologie. Zijn mensenkennis is even groot, om maar één ding te noemen.
In deze crisis is hij meer dan wie ook de “vader des Vaderlands”, de rots waarop je kunt bouwen, die je met de ogen toe kunt vertrouwen. Ook al zijn de moderne aanvallen misschien dodelijker dan de kogels die Wayne destijds moest ontwijken. Bovendien moest Wayne gewoon het script volgen. Alles lag vast, het happy end inbegrepen. Van Ranst daarentegen moet razendsnel alles zelf beslissen. Wat een gigantische verantwoordelijkheid. Ieder woord dat hij zegt zou fout kunnen zijn.
Maar in al die weken dat hij onvermoeibaar iedere dag op het scherm komt heb ik hem nog nooit op een fout kunnen betrappen. Wat logisch is, want wat zou ik, dwaze leek in deze materie, mij in de debatten kunnen moeien.
Omdat hij de kunst verstaat van alles zo eenvoudig uit te leggen, krijg je het gevoel dat je zou kunnen meepraten, maar uiteraard heb je de kennis niet. Dus luister je dankbaar.
Wie dat niet doet is of dwaas of politieker, van slechte wil of alledrie samen.
Ook journalisten proberen beroepshalve zijn woorden in twijfel te trekken.
Ik weet wel dat zij kritisch moeten zijn en zullen doorvragen wanneer zij iets niet duidelijk vinden of wanneer ze denken een fout ontdekt te hebben.
Kathleen Cools van Terzake heeft zo van die dagen. Gelukkig heeft ze er andere waarop ze schittert, maar nu ging ze zo drammerig door over de noodzaak van mondmaskers dat ik zowaar weer als vanouds bij de poppenkast naar het scherm zat te roepen. “Hou toch op, Kathleen, je maakt je belachelijk”.
Ik weet natuurlijk niet wat er in haar oortje wordt gefluisterd , maar ze negeerde keer op keer de geruststellende antwoorden van de professor.
“In Oost-Europa worden mondmaskers verplicht. Oostenrijk verplicht ze in grootwarenhuizen, de Chinezen begrijpen niet waarom wij op straat geen maskers dragen….”
Ik zou op dat moment misschien gezegd hebben “met alle Chinezen, maar niet met den deze…“.
Van Ranst echter liet haar uitpraten, herhaalde dat het zinloos is dat we op straat met een masker gaan rondlopen. Handen wassen, afstand houden, daarmee kunnen we het virus afstoppen. Verzorgers die in direct contact komen met besmette patiënten die moeten maskers dragen en daar waren er al bijna te weinig voor..”
“Dit is belangrijk nieuws”, zei mevrouw Cools bijna triomfantelijk. “Hebt u het publiek afgeraden van mondmaskers te dragen omdat er niet voldoende waren?”
Van Ranst zei niet “mevrouw, u verdraait mijn woorden.” Hij zei rustig als altijd : “wanneer mensen zich daar goed bij voelen mogen zij natuurlijk een masker dragen in winkels en andere omstandigheden waar ze de sociale afstand niet kunnen respecteren, maar dan mogen ze niet aan hun gezicht komen om dat maskers beter te plaatsen of zo. Het geeft een vals gevoel van veiligheid…”
Aan de overkant van de tafel zat nog een professor, Petra Schelstraete, kinderinfectioloog van het UZ Gent. Kathleen Cools dacht daar meer bijval te krijgen.
Coolske had niet gezien dat professor Schelstraete de hele tijd instemmend had zitten knikken bij hetgeen viroloog Van Ranst zei. Schelstraete zei, om het gesprek te ontzenuwen: “Ja, als ze die mondmaskers in modekleurtjes op de markt gaan brengen, zou het kunnen dat ze ook bij ons algemeen worden in het straatbeeld, maar nodig zijn ze daar echt niet.”
Kathleen Cools moest afsluiten, ze had the Duke Van Ranst niet uit zijn evenwicht kunnen brengen, maar hoopte wel de sneeuwbal aan het rollen te hebben gebracht.
Volgens mij behoudt viroloog Van Ranst ook na deze zoveelste storm in een glas water
zowel de groene, de gele, de bolletjes als de witte trui.
’s Anderendaags bevestigt minister-dokter De Block dat mondmaskers veralgemenen een verkeerd gevoel van veiligheid geeft. “Als we nu maskers zien opduiken, denk ik dat het meer uit emotie is, alsof men iets doet dat bescherming biedt.” En ook : “als iedereen nu een masker gaat opzetten, dan komen we voor de Belgische bevolking aan 700 miljoen maskers per maand. Dat is te zot voor woorden.”
Misschien had ze dat laatste niet moeten zeggen, maar op het einde van de rit zal de quote van het jaar toch van haar komen: “Blijf in uw kot. Ik meen het, hé.”
HugoBerno