Ward was een nerd. Hij wist dat een bal rond was, maar had er nog nooit een trap tegen gegeven. Hij zat meestal stilletjes op zijn kamer in zijn boeken te neuzen. Hij was zo stil dat zijn mama regelmatig kwam kijken of hij nog wel leefde.
Op school was hij de meest onbeweeglijke jongen van de klas. Tot vertwijfeling van meester Frans. Op een keer was die aan het uitleggen hoe het internet was ontstaan.
In grote letters schreef hij WWW op het bord.
‘Wie weet wat dat betekent?’ Alle vingers gingen de lucht in behalve die van Ward. Hij wist het zeker ook, maar hij zat niet met zijn gedachten in de klas. De meester stapte tot voor de bank van Ward en riep:”WAKKER WORDEN WARD”. ‘Schrijf jij maar eens duizend keer: WWW = Wakker Worden Ward. Om het in jouw slaapkopje te prenten. En deze WWW blijft het hele jaar op het bord staan als herinnering.’
En toch vond Ward meester Frans super. Zeker wanneer die over de ruimte vertelde.
Ward geloofde vast in buitenaardse wezens.
‘In de ruimte is het muisstil’, vertelde de meester. ‘Daar is geen enkel geluid. En toch bouwen we grote telescopen om de ruimte af te luisteren. Je kent de kleine schotelantennes die je hier en daar aan gevels ziet hangen. Wel, in Puerto Rico staat er een schotel van meer dan 300 m hoog. Dat is zeven keer onze speelplaats.’
‘Geluid zijn trillingen van de lucht. En die trillingen kunnen we met die schotelantennes opvangen. Wij mensen kunnen maar een klein deel van alle geluiden horen. Hoge tonen horen wij helemaal niet. En toch zijn die er massaal. Hoe sneller de trillingen, hoe hoger het geluid. Honden bijvoorbeeld horen veel beter. Misschien heeft iemand thuis een hondenfluitje? Als je daar op blaast hoort niemand dat. Alleen honden. Er zijn al veel mensen terug naar de winkel gestapt, boos omdat ze het fluitje niet konden horen.
De eerste wetenschapper die geluidsgolven opving en voor ons versterkte, was de uitvinder van de radio. Meneer Tesla. De kinderen lachten want zij kenden Tesla van de elektrische auto. Later zullen jullie meer over elektriciteit leren, onthou voorlopig dat die meneer Tesla heel belangrijk was niet alleen voor de werking van elektriciteit en voor het ontstaan van de radio, maar ook voor de radar, voor de afstandsbediening en honderden andere uitvindingen.’ Meester Frans stopte vaak feitjes in zijn verhaal om de kinderen bij de les te houden.
‘Wanneer je alle bouwdozen van Lego hebt gedaan, kun je misschien beginnen met een radiozender en -ontvanger zelf te bouwen. Daar bestaan ook pakketten voor. Met alle onderdelen en een goede handleiding. Als je die nauwgezet volgt kun je naar geluiden uit de ruimte zoeken. Maar het kan zijn dat je eerder gesprekken van in de buurt ontvangt. Van de politie bijvoorbeeld of van misdadigers…
Maar denk er aan, om af te luisteren moet je toelating hebben. En daarvoor moet je een test doen.’
Dat is iets voor mij, dacht Ward. Stel je voor dat ik de ruimte kan beluisteren. Maar hij kromp ineen bij de gedachte dat de politie hem kwam zoeken omdat hij hen afluisterde. Toen hij toch maar aan zijn papa een bouwpakket vroeg en zo’n kleine schotelantenne,
zei papa direct: ‘Geen sprake van. De buren zullen denken dat wij naar radio Mustafa luisteren.’ En daarmee was de kous af.
Wat is er fout met radio Mustafa, vroeg Ward zich af. Papa had natuurlijk liever radio Minerva maar toen die meneer van Minerva op de radio zei “ hoe is da na mogelijk, na luisterde gij al jaren naar Minerva en gij zijt nog geen lid”, was het voor papa gedaan. Nooit luisterde papa nog naar radio Minerva. Met radio Mustafa zal dat ook wel zoiets zijn.
Ward was zijn ruimteplannen al een beetje vergeten toen papa thuis kwam met een bouwpakket voor een zender/ontvanger en met de oude tv-antenne van oma. ‘Daarmee kom je misschien niet tot in de ruimte maar toch wel tot in Lopik.’
Het gevolg laat zich raden. Nu was Ward helemaal niet meer uit zijn kamer te slaan.
In geen tijd slaagde hij er in van een zender/ontvanger te bouwen en kon hij met een koptelefoon op zijn oren de wereld afluisteren. Op de korte of op de lange golf. Hij had er nog geen idee van dat een golf duizenden kilometer groot kon zijn maar ook slechts enkele millimeter.
In ieder geval, hij hoorde vooral veel geruis en gekraak. Maar dat deerde hem niet. Als hij bleef luisteren en op alle mogelijke golflengtes bleef zoeken, zou hij vroeg of laat iets opvangen dat zonder meer spectaculair zou zijn.
Zijn moeder had het er moeilijk mee dat haar jongen al zijn vrije tijd op zijn kamer doorbracht, verankerd aan zijn koptelefoon. “Ga toch buiten spelen of ruim je kamer eens op”, had zij gezegd, waarop Ward had geantwoord : “mama, ik kan niet én buiten spelen én mijn kamer opruimen, tenzij jij natuurlijk mijn kamer in de tuin zet…”
“Franken teut” had moeder geroepen alvorens de deur toe te klappen. Franken teut? wat betekent dit nu weer. Papa riep soms ‘Theo Francken Teut’ naar het tv-scherm wanneer daar zo’n lelijke man in beeld kwam met een angstaanjagende blik en een gebit dat nog van diens vader geweest was. Mama vindt toch niet dat ik daar op lijk?
Hij had al muziek opgevangen, hele rare talen gehoord, gekraak en gefluit, maar de eerste keer dat hij echt iets verstaanbaar opving waren gesprekken tussen een taxichauffeur en zijn centrale. De chauffeur heette Helmut. Dat kan. Maar dat het taxibedrijf Lottie heette, was toch wel heel toevallig. Ward hoorde duidelijk : ‘Helmut aan Lottie, Helmut aan Lottie, ik ben nu aan ’t Nachtegalenpark, heb je nog een applausronde voor mij?’
‘Zoude gij nie eens een toontje lager zingen, Helmutje?’
Ofwel verdiende de echte Helmut Lotti een centje bij als taxichauffeur ofwel grapten
de collega’s een eindje weg om de verveling te verdrijven. Ward was graag tussen-
gekomen in het gesprek om een verzoeknummer aan te vragen, maar hij durfde niet.
Het was nochtans een uitstekende gelegenheid om zijn zender uit te testen.
Maanden gingen voorbij. Ward droeg zelfs in zijn bed zijn koptelefoon. Hij wist perfect waar hij de taxigesprekken kon beluisteren, waar commandant Staal brandweerman Sam opriep, waar hij Afrikaanse radiozenders kon ontvangen en waar radioamateurs, zoals hij er nu ook een was, elkaar vonden. Hij wist ondertussen ook dat zijn naam volgens het spellingsalfabet van de NAVO uitgesproken werd als Whiskey, Alfa, Romeo, Delta.
Maar het was allemaal een beetje te veel van hetzelfde. Geluiden uit de ruimte, van heel ver dan, kon hij met de antenne van oma niet halen. En heel dichtbij luisteren durfde hij niet. Stel je voor dat hij een burenruzie oppikte.
Bij wijze van experiment probeerde hij de hoogste frequenties. De golf zou zo kort zijn
dat hij bij wijze van spreken de muizen onder de houten vloer van zijn kamer zou kunnen horen.
Bij manier van spreken of echt, want op een dag hoorde hij een fijn hoog piepstemmetje het volgende zeggen : ‘hé, stomme kat ga eens weg van voor mijn gat…’
Ward schrok zo hard dat hij een meter achteruit sprong met de koptelefoon nog op zijn hoofd, waardoor zijn ontvangtoestel op de grond viel en de poes Minoe, die altijd in de hoek van zijn kamer onder de tafel lag te spinnen, snuivend wegstoof.
“Minoe, ben jij die stomme kat? Heb jij dat ook gehoord?”
Ward zette z’n koptelefoon terug op. Had hij dat gedroomd of had hij dat echt gehoord. Minoe was toch weggestoven, de kamer uit. Alle flaters van katers nog aan toe.
Nu hoorde hij weer dat piepstemmetje krijsen. Het leek nog het meest op lachen :
’Hihihihi, dat had ik al eerder moeten doen, wie kan er nu vermoeden dat die
stomme kat mij kan horen.’
Voor het eerst zette Ward zijn microfoon aan en zei aarzelend: ‘Hallo?’
Na enkele seconden piepte het in zijn koptelefoon :’hallo?’
‘Hoe kan het dat jij die kat ziet, waar ben jij dan?’
Het piepstemmetje antwoordde met net hetzelfde zinnetje: ‘Hoe kan het dat jij die kat ziet, waar ben jij dan?’ Ward dacht even dat het de echo was die vanuit de ruimte terugkaatste in zijn kamer en door de snelheid zijn stem in een piepstemmetje veranderde. Maar dat kon niet, want hij zou Minoe nooit een stomme kat noemen.
Hij moest iets zeggen waarop je niet met hetzelfde zinnetje kon antwoorden.
Hij zei: ‘Minoe is mijn kat en die is niet stom.’
‘Oh nee’, zei de piepstem zuchtend, eerder tegen zichzelf dan tegen Ward, ‘ik had beter niks gezegd en die stomme kat gewoon in haar gat gebeten, moest ik niet zo vies zijn van haar pels.’
‘Zeg ben jij dan een muis? In ons huis?’
Ward kreeg geen antwoord of toch, een onophoudelijk lachen : ”Hi,hihihi, hi,hihihi.”
Ward klemde zijn microfoon vast alsof het een wapen was dat hem seffens moest redden. Maar redden van wat? Van een buitenaards wezen? Voor wie kon Minoe in de weg zitten, wie kan er in de muur zitten, wie is er zo klein?
‘Wie ben jij? Heb jij een naam? Kan ik jou kennen? Dat leek hem een goede vraag.
Wat het ook is, het zal wel een naam hebben en die zal niet Fons of Otto zijn, maar kan ik jou kennen, ja, dat zal me verder brengen.
‘Jij kent mij niet, maar jouw vader kan mij wel kennen. Wij hebben samen al een avontuur beleefd.’
Mijn vader? Papàààà!
‘Doe eens niet zo hysterisch mens. Als je zo begint zeg ik niks meer.’
‘Oké, oké, ga niet weg. Ik wil verder met jou praten. Ik beloof dat ik mijn vader niet zal roepen. Die zou toch niet geloven dat ik met een piepstemmetje praat dat ik niet kan zien en waarvan ik niet weet wat het is.’
‘Dat is al beter. Ik wil zelf ook verder praten want dit is mega spannend.
Dit is de eerste keer in mijn leven dat ik met een mens praat.
Als jij mij belooft dat je mij niet onmiddellijk dood zult doen, wil ik jou alles vertellen
en misschien, als ik jou vertrouw, kom ik wel ooit wel tevoorschijn.’
‘Jij bent toch geen kabouter zeker met een rode puntmuts en een lange witte baard.’
‘Oeioieoei, ben jij zo iemand die nog in sprookjes gelooft? Straks denk je nog dat ik een buitenaards wezen ben of Sinterklaas die in jouw schouw vastzit.’Als je zo’n domme gedachten hebt ga je nu aardig schrikken, want ik ben namelijk een grote Italiaanse…spin.’
Ward schrok inderdaad. Hij trok zijn benen in kleermakerszit op zijn stoel en greep naar de vliegenmepper.
‘Mensen houden niet van spinnen, hé? Hoewel jullie meer dan honderd keer groter zijn dan wij. Begrijpe wie kan. Jullie hebben honden die bijna zo groot zijn als jullie zelf, maar oh, ze zijn zo lief meneer.
Als jullie een spin zien moet die zo snel mogelijk dood, want wij spinnen zijn gevaarlijker dan grote wilde dieren. Wij kunnen jullie opeten…Of dat denken jullie toch.
Jullie zijn al bang als ik ‘sono un ragno’ zeg. Dat is gewoon ‘ik ben een spin’ in het Italiaans.
In mijn taal. Vraag jij je nu niet af hoe ik als knappe Italiaanse in jouw slaapkamer terecht kom? Dat zou je wel willen weten hé. Wel, jouw vader heeft er alles mee te maken.
Dat kon Ward moeilijk geloven, want zijn papa was banger voor spinnen dan een klein kind. Maar ja, spinnen die spreken, tot daarnet zou hij dat ook nooit geloofd hebben.
‘Ik groeide op in de Italiaanse wijngaarden, spinde iedere morgen mijn netten
en wachtte af of ik wat in mijn netten kon vangen. Een nieuw net begin je altijd met een lange basisdraad te spinnen. Die laat je dan vrij zweven in de wind. Men zegt wel eens dat spinnen kunnen vliegen maar dat is natuurlijk niet waar, wij laten ons gewoon dragen door de wind. Dat vind ik het leukste aan het spinwerk. Daar kan ik echt van genieten.
Ik doe dan al mijn ogen toe en kijk niet waar de wind mij zal brengen.
Maar die dag loopt het anders. Mijn draad breekt en ik val pardoes door het open dak
in een auto. Ik, die al heel mijn leven tussen wijnranken hang, lig hier opgesloten in een auto. Ik ben zo verbaasd dat ik maar geen plan kan bedenken hoe ik hier uit zou geraken. Vooral omdat de auto gesloten is. En die lederen zetels maken het er niet makkelijk op. Hoezeer ik ook mijn best doe, telkens glijd ik opnieuw naar beneden. Ik besluit de auto goed te verkennen en daarna een plaatsje te zoeken waar ik kan rusten en eventueel iets kan vangen.
Wanneer ik wakker word zitten er twee mensen vooraan in de auto en rijden we weg
van mijn thuis, weg van mijn familie, weg van de wijngaarden. Afscheid nemen is ook voor spinnen niet leuk. Ik huil even uit al mijn acht ogen, maar bedenk dan snel : hier moet je van profiteren, meisje, dit maak je misschien nooit meer mee.
Via de bagage begin ik naar boven te klimmen om naar buiten te kunnen kijken.
Ik slaag er in van bovenop de hoofdsteun van de chauffeur te klimmen. Een beter uitzicht kun je als kleine spin niet vinden. Wij spinnen kunnen uren stilzitten en dat kwam nu goed van pas, want die man blijft maar rijden.
Wanneer de zon keert en het zonlicht op het kale hoofd van de chauffeur weerkaatst moet ik mij verplaatsen. Wij hebben allemaal heel gevoelige ogen. Om van ons hartje maar te zwijgen, dat breekt als je ons plattrapt.
Voorzichtig laat ik mij zakken tot op de schouder van de chauffeur. Van jouw papa dus.
Ik weet niet of hij weet dat ik daar zit, maar ik wil hem niet laten schrikken en blijf rustig zitten. De uren vliegen voorbij en ik voel me één met jouw papa. Het is alsof ik zijn assistent ben. Zijn kompaan, zijn vriend. Ik ben nog nooit zo vertrouwd geweest met een mens. En terwijl we verder en verder rijden denk ik dat ik een beetje verliefd word op jouw papa. Ik zou in zijn baard willen kruipen naar de donkere holte van zijn oor om dan stil ‘papa’ te fluisteren. Maar ik doe het niet.
Wanneer we aankomen besef ik dat ik heel ver van huis ben en er beter aan doe van hier mijn nieuwe thuis te maken.
Tussen de plooien van de sportzak word ik in huis gedragen en neergezet op jouw kamer. Ik bekijk jouw boeken en weet dat ik veel moet studeren om mij hier te integreren. Toch zal ik snel mijn Italiaanse naam Rafaella inruilen voor Spinola.
Niet alleen omdat de naam begint met spin, un ragno, maar ook omdat de echte Spinola honderden jaren geleden tijdens de 80-jarige oorlog van Italië naar hier kwam en opperbevelhebber werd van het leger in de Zuidelijke Nederlanden.
Hij was de baas, maar tegenstanders noemden hem eerlijk en correct en de belangrijkste militaire leider van de eeuw.
Ik ben geen veroveraar, maar wel correct en eerlijk en ook verhuisd naar hier. Sinds vorige zomer. Jij mag blij zijn dat ik meestal op jouw kamer woon. Honderden muggen heb ik sindsdien gevangen en ook veel vliegen. Dat moet je toch gemerkt hebben of dacht je dat die ook verdwijnen door de klimaatopwarming?
Eigenlijk zouden wij goede vrienden moeten zijn. Wij zijn nuttig en kennen onze plaats. Wij doen niet lastig zoals muggen en vliegen. Met ons valt best samen te leven. Maar ja, wij kunnen er ook niet aan doen dat we zo’n klein lijfje hebben en zulke lange poten. Acht poten dan nog wel. Evenveel als onze ogen. Voor iedere poot een oog. Om de samenwerking tussen de poten te controleren. Weet je, ik heb een poot die niet altijd meewil. Ik denk dat het een stomme poot is die het verschil tussen links en rechts niet kent. Het is al gebeterd, maar toen ik nog klein was heeft die mij ooit in rondjes doen lopen. Meneerke wou geen poot verzetten en de andere zeven stapten lustig door. Ik leek wel een paardenmolentje.
Soms droom ik dat ik op twee poten kon lopen zoals jullie. Of dat mijn poten op zijn minst kleiner zouden zijn, zoals die bolle kevertjes die toch ook zes pootjes hebben, maar die ze kunnen intrekken. Jullie noemen die vertederd lieveheersbeestje, of pim-pam-poentje of kapoentje.
Maar ik kan mijn poten niet missen. Met de haartjes op onze poten – nog zoiets, harige poten – kunnen wij voelen. Blindelings. En dan het belangrijkste: in onze poten zitten
onze hersenen. Die ene poot die nooit mee wou zal wel de domste van de groep zijn.
Mijn hersenloze poot. Dat doet mij opnieuw denken aan jouw vader.
We reden dus op de autostrade, in al mijn ogen tegen een hoge snelheid, komt daar een auto ons werkelijk voorbij gevlogen en weet je wat jouw papa zei? “Die zijn hersenen zitten in zijn gat.” Ik wist niet dat zoiets bestond. Ik kon alleen denken: bij deze man moet ik blijven, want daar ga ik nog veel van leren.’
Ward zat met gloeiende oortjes te horen. Voor een deel veroorzaakt door de druk van zijn koptelefoon.
‘Zeg, nu we toch samenwonen, ik heb jou verteld dat ik nu Spinola heet, maar hoe heet jij eigenlijk?’
‘Euh Ward. Ik heet Ward’
‘Wakker worden Ward’ piepte de spin zo luid ze kon. Vind je mij niet interessant
genoeg of zo?’
‘Toch wel, toch wel, maar ik kan me niet voorstellen dat er achter zo’n fantastische verteller een spinnetje zit. Je bent absoluut een dame met klasse, maar kunnen we toch maar afspreken dat je voorlopig nog niet tevoorschijn komt?
Toch niet als ik in de kamer ben? En dat je zeker niet ’s nachts op mijn hoofdkussen komt liggen. Hoe graag je mij ook ziet.
Je mag natuurlijk uit je hoek komen om muggen te vangen. Maar ik ben nog niet klaar voor een eerste ontmoeting, denk ik.
En als je dan op jacht bent en ik kom binnen, wil je dan in slow motion lopen of dansen? Dat is misschien minder angstaanjagend? Kennen spinnen geen liedjes? Kun je niet in gedachten een liedje zingen en daar een beetje op walsen? Geen rock ‘n roll natuurlijk, want als je daar met je acht pootjes op gaat dansen, loop ik zeker terug de kamer uit of grijp ik naar een krant om toe te slaan, maar als Italiaanse ken je wellicht ‘lasciatemi cantare…’
‘Zeèg, zal ik ook nog een gitaar vasthouden, dan vallen mijn acht poten minder op.
Of zal ik zwembewegingen maken.’
‘Kunnen spinnen zwemmen?’
‘Ja natuurlijk, meestal rollen we ons op in een bolletje en drijven met het water mee,
maar ik heb collega’s spinnen die over het water kunnen lopen, zoals jullie god Jezus’
‘Jézus!’
‘Ik heb ooit gelezen dat in elk huis honderden spinnen zitten. Als ik dan een spin zie,
hoe kan ik dan weten dat jij het bent?
Het is een wonder dat ik jou via mijn radio-ontvanger kan horen. Maar als ik jou bijvoorbeeld in de keuken tegenkom of in de douche, kan ik moeilijk zeggen ‘kom eens mee naar mijn kamer…’
“Ben jij een bruine spin, ben jij een hooiwagen, heb jij een kruis op je rug? Hoe groot ben je in feite? Ik weet dat allemaal niet, hé.’
‘Sono una signora italiana, dus kun je denken dat ik zo zwart ben als de nacht.
En als ik mijn pootjes uitrek haal ik net geen acht centimeter.’
‘Oh gruwel’, was het enige wat Ward kon denken.
‘Laat het ons voorlopig maar op radiocontact houden.’
Ward vroeg papa of die voor hem een plexi-wand bij Brico wou kopen.
‘Wat moet je daarmee?’ Ga je daarmee rondlopen misschien?
Een mondkapje volstaat hoor.’
‘Het is voor op mijn kamer, papa.’
‘Maar daar zit jij toch alleen, wat moet je dan met een plexi-wand?’
‘Voor een wetenschappelijk experiment. Ik wil zien hoe ver speekseldruppeltjes vliegen
als ik gewoon praat, als ik roep, als ik zing, als ik nies.’ Papa zuchtte ‘zou je dat niet
aan de experten overlaten, jongen?’
In plaats van het op zijn bureau te zetten, zette Ward de plexi onder zijn bureau vòòr de hoek waar Minoe meestal lag en waar Spinola waarschijnlijk haar holletje had.
Ward was al minder bang van spinnen, maar zag ze toch liever achter plexiglas.
Toch ging hij sinds hij Spinola kende anders over spinnen denken.
Hij prentte zich in dat hij Spinola dankbaar moest zijn voor al de muggen die zij voor hem ving. We moeten vreedzaam samen leven. Ook met spinnen. Hij bleef ze eng vinden en hoopte dat hij ze nooit zou ontmoeten, maar hij vertelde aan iedereen hoe nuttig spinnen zijn en dat die er zelf ook liever zouden uitzien als een leuk schattig lieveheersbeestje en niet als een duivels angstaanjagend mormel. En als er een door de kamer liep, zou hij die niet meer plattrappen maar zou hij luidruchtig ter plaatse trappelen zodat de spin naar haar hol zou vluchten. Over zijn gesprekken met Spinola sprak hij met niemand.
Na verloop van tijd begon hij er zelfs aan te twijfelen of hij het niet allemaal gedroomd had, want hoe kon Spinola weten dat hij van meester Frans duizend keer Wakker Worden Ward moest schrijven en dat Spinola dat ook tegen hem riep?
Uiteindelijk heeft hij Spinola nooit in levende lijve gezien en na die ene keer heeft hij haar ook nooit meer gehoord. Misschien moet ik minder op mijn kamer zitten en gewoon met de jongens gaan voetballen, besloot hij. De ruimte ontdekken kan later nog.
Hugo
aug. 2020